De conclusie van Amos Oz
„’t Is net het Hooglied”, verzucht Nanda Oevermans, als een van de kringgenoten de passage citeert waarin Amos Oz zijn liefde voor zijn vrouw verwoordt. „Hier kreeg ik gewoon kippenvel van”, beaamt Lyda. „Dit vind ik zó knap!”
Op een nevelige voorjaarsmorgen verzamelen acht dames uit de Alblasserwaard zich in het huis van Rieneke de Zeeuw, onder aan de dijk buiten Meerkerk. Genietend van verse appeltaart delen zij hun waardering voor het werk van Amos Oz. De betrokkenheid en bewondering doen niet vermoeden dat de meeste kringgenoten zich aanvankelijk wel tot het lezen van deze pil moesten zétten.Nel van Oort heeft zich „naar gelezen”, zo bekent ze in het gebruikelijke rondje, waarmee de Joodse leeskring de bijeenkomsten opent. Maar deze zelfde ochtend, klokslag kwart over acht, had ze de dikke pil dan toch uit. In eerste instantie vond ze het „net een encyclopedie, vanwege alle feiten.” En: „Zó’n klein beetje liefde en een héél eind duisternis…!” Maar rond pagina 250 („Zo ver ben ik niet eens gekomen”, mompelt Rieneke de Zeeuw) begon ze het toch erg mooi te vinden. „Oz tekent heel duidelijk een stukje van het Joodse leven; hoe intellectuelen met hun kinderen kunnen omgaan; wat er gebeurt als alleen kennis telt…”
„Ik vond het misschien iets sneller mooi”, denkt Annie Molenaar. „Soms stoorde ik me aan alle details, de vele namen van mensen en straten, maar later bleken die dan toch betekenis te hebben. Dit boek heeft me veel geleerd over de Joden, over hoe ongewenst ze altijd geweest zijn, hoe erg dat is, welke idealen ze hadden - en dan weer die hevige teleurstellingen… Dat benauwde kelderwoninkje waarin Amos opgroeide! Ik kan het zo goed begrijpen - was dát het Israël waarnaar ze verlangd hadden? En dan de karaktertrekken. Die vader, die blééf hopen dat alles beter werd. De verhouding tussen de vader en moeder… Ik moest ook vaak aan het boek Esther denken. De naam van God wordt niet genoemd, maar als christen zie je hoe God met het volk van de Joden Zijn weg gaat. Het heeft me veel denkstof opgeleverd.”
Mieke is „helaas iets minder positief”: „Ik heb honderd bladzijden lang zitten tobben. Het verhaal waarop ik zat te wachten, kwam maar niet. Ik dacht: Dan moet ik maar gaan genieten van de manier waarop Amos Oz vertelt, van de beelden en metaforen. Dat kon ik wel. Bijvoorbeeld van dat gedoe als ze die tante gaan opbellen vanuit de apotheek…” De andere kringleden schieten in de lach. Nel en Lyda knikken instemmend. „Schitterend, ja!”
Nanda Oevermans zegt dat ze voortdurend aan het werk van Geert Mak heeft gedacht. Mieke: „Ja, maar dat gaat over míjn vaderen en míjn land. Dit niet. Hier had ik telkens het gevoel dat ik naar iemand zat te kijken die in psychotherapie is. Nu las ik zojuist in een interview, dat Oz via dit boek heeft afgerekend met zijn ouders. Dus ik had het goed gevoeld.”
Rieneke: „Ik ben niet ver gekomen. Te moeilijk, denk ik. Ik brak mijn nek over de namen.”
Nanda: „Als ik de namen niet meer vat, laat ik ze gewoon gaan. Nou, dit hebben we dus regelmatig, dat er zijn die zich afvragen waarom we iets lezen.”
Lyda: „Dat vind ik juist leuk! Ik ben trouwens de namen en zo gaan opschrijven. Dat hielp niet, en toen ben ik maar gewoon gaan genieten van de taal. Daarna ging het beter. Ik heb genoten van de Joodse verhalen, de Joodse humor, de Joodse wijsheden. Ik ontdekte dat Oz nogal eens dingen herhaalt en vraag me af waarom hij dat doet.”
Nel: „Omdat bij een bepaalde situatie een bepaalde herinnering weer bovenkomt, denk ik. Dat heb je zelf ook als je iets naars hebt meegemaakt.” Nanda: „Zou het zo kunnen zijn dat een schrijver die eenmaal naam gemaakt heeft, zich meer kan veroorloven? Dat-ie dan alles mag?” Mieke: „Als het schrijven bedoeld is als een vorm van verwerken, mag je misschien dingen herhalen…”
Heftig
Rineke den Oudsten komt binnen, terwijl het gesprek in gang is. „Ik vond het maar… pfff… héftig. Het feit dat ik het niet uit heb, zegt alles. Ik hou toch al niet zo van levensbeschrijvingen en geschiedenis. Maar toen ik halverwege was, begon het me te boeien. Ik heb echt genoten van de prachtige uitdrukkingen. En ik heb in een deuk gelegen om dat bellen bij de apotheek bijvoorbeeld…” De overige leden lachen bij het opnieuw horen van de apotheekpassage.
Het verwerkingsaspect in het boek blijft de groep boeien. Nanda leest een citaat voor waarin Oz zelf vertelt hoe hij met zijn ouders heeft „afgerekend”, om hen vervolgens als gewone mensen te gaan zien, van wie hij houdt. „Was er een rekening te vereffenen?” vraagt ze zich af. Nel leest bij wijze van antwoord een gedicht uit het boek voor: „Een sterveling draagt zijn ouders op zijn schouder (…)”
Annie: „Dit is echt iets van iemand die met zijn verstand en gevoel in balans is gekomen. Dat is eigenlijk best een wonder voor een kind van zulke ouders.” Mieke: „Dit is een voorafsamenvatting van wat hij in het boek gaat doen. Volgens mij heeft Oz alles wat hij hen wilde vragen en verwijten voor hen neergelegd in dit boek, en hen vergeven. Ik herinner me die vriendin van Elie Wiesel, in een boek dat we eerder lazen. Die beweerde dat het met zijn geschiedenis wel meeviel. Maar Wiesel wilde de geschiedenis recht doen, om die vervolgens een plek te kunnen geven. Dat doet Oz ook.” „De geschiedenis is dus toch wel belangrijk, Rineke!” lacht Annie. Mieke: „Je kunt pas op eigen benen staan als je geschiedenis een plek hebt gegeven.”
Conflict
De titel biedt volop gespreksstof en daarna worden verschillende vrouwen uit het verhaal onder de loep genomen, uiteraard vooral de moeder, die zelfmoord pleegt. Nanda: „Er was nog een ander meisje, Arabisch…” Lyda: „O ja, Amos heeft per ongeluk de voet van haar broertje verwond. Dat blijft terugkomen door het hele boek. Het was zijn schuld en toch kon hij er niets aan doen.” Mieke: „Als je dit analyseert, is dit dan de kijk die Oz heeft op het Joods-Arabisch conflict?”
Iedereen knikt. Lyda: „Zo is er ook een heel aardige Arabier, die hem als klein jongetje uit die donkere kast haalt. Dat is ook liefde en duisternis.” Nanda: „Vinden jullie dat iemand uit een politiek gevoelig gebied daarover moet schrijven en een standpunt moet innemen?” Mieke: „Ik vind dat hij dat knap doet. Of zijn standpunt helemaal Bijbels is, weet ik even niet.”
Annie: „In een interview zegt Oz: Make peace, not love.” Mieke: „De Bijbel zegt dat je moet bidden om de vrede van Jeruzalem.” Annie: „Maar in de Bijbel moesten ze die vrede vaak wel bevéchten.” Mieke: „Wat is nou Gods plan?” Rieneke: „Dat is helemaal niet zo moeilijk. Er staat: Als het deksel van hun ogen wordt weggenomen en ze de Messias aanvaarden, dan pas zal er vrede komen.” Nanda: „Maar dat kan door mensen heen gebeuren. Er zijn meer schrijvers die dat proberen te bewerkstelligen. Oz wil dat mensen elkaar weer gaan vertrouwen. Toch vond ik zijn boek soms ook heel kil. Het feit dat hij en zijn vader nooit meer over die moeder hebben gepraat, nadat zij zelfmoord had gepleegd, bijvoorbeeld. Wat is dat?!” Lyda: „Misschien vonden ze het te erg om over te praten.” Nel: „Is het ook de volksaard? Bij Chaim Potok zie je het namelijk ook.”
Mieke: „Ja, ik moet denken aan die jongen die zwijgend wordt opgevoed in ”Uitverkoren”. Ze konden waarschijnlijk niet anders. Dat bellen met hun familieleden vanuit de apotheek is een goed voorbeeld. Het gesprek ging totaal nergens over, maar ze belden toch, want ze hielden wel van elkaar. Ik denk dat de conclusie van Oz is. Zijn ouders hielden ook wel van elkaar en van hem. Maar hij doet recht aan de duisternis door het kwaad te noemen.”
De Joodse leeskring
Sinds een jaar of zeven bestaat er in Ameide een boekenkring die voornamelijk werk van Joodse schrijvers leest, vertelt Nanda Oevermans uit Lexmond. „We hebben al best een aardig lijstje, met namen als Chaim Potok, Harry Mulisch, Abel Herzberg, Primo Levi, Meir Shalev, Eli Wiesel, Chaja Polak, Clara Asscher, Rachel Seiffert en Safran Foer.
Met elkaar lees je meer dan in je eentje en daarom delen we wat we lezen. We willen graag meer kennis van het leven van de Joden krijgen en zijn geïnteresseerd in hun manier van omgaan met God en in de manier waarop zij de Schrift verklaren. Joodse schrijvers beschikken vaak over een extra dimensie vanuit hun traditie. Dat is voor ons als christenen boeiend. Bovendien zijn er gewoon veel geniale schrijvers onder de Joden. Tussendoor behandelen we overigens ook wel eens een niet Joods boek. We hebben bijvoorbeeld een sessie over C. S. Lewis gehad, met Lewiskenner Janet Scheurwater. Toen lazen we Narnia en Malacandra.”
Een naam heeft de kring in de Alblasserwaard niet speciaal. Nanda Oevermans: „We zijn gewoon ”Joodse leeskring”, opgericht door een groepje van de vrouwenbijbelstudiekring van de hervormde gemeente Ameide Tienhoven. Als iedereen komt, zijn we met z’n tienen. Om de beurt neemt een van ons de leiding op zich en er zijn ook wisselende gastvrouwen. Degene die op dat moment voorzitter is, bepaalt de gang van zaken. Meestal beginnen we met een rondje: wat spreekt je het meest aan, wat heb je geleerd… Vervolgens bespreken we de punten die tijdens dat ‘rondje’ boven kwamen en gaan we in op de titel. We praten over de personages, het perspectief en de opbouw van het verhaal. Soms heeft iemand achtergronden gevonden over de schrijver of het thema van het boek.”
De kringleden, die ongeveer vijf keer per jaar bijeenkomen, lézen niet alleen met elkaar, een enkele keer gaan ze er ook samen opuit. „Een aantal van ons is bij de joods Messiaanse gemeente van rabbijn Erwteman in Amsterdam op bezoek geweest. We hebben de Joodse buurt in Antwerpen bekeken. Een paar kringleden bezochten het Letterfestival, we zijn in verband met ”Het negende uur” van Pieter Nouwen naar de Matthéüs Passion geweest en we hebben de verfilming van het boek ”Tevje de melkboer” van Sjolem Aleichem gekeken.”
De leeslijst
Tijdens de laatste vijf bijeenkomsten van de Joodse leeskring werden de volgende titels behandeld:
”Man komt kamer binnen” van Nicole Krauss. „Een man met geheugenverlies probeert zijn leven weer op de rails te krijgen en doet mee aan een wetenschappelijk experiment. Dit boek stemde tot nadenken en leidde tot een goed gesprek.”
”Extreem luid en ongelofelijk dichtbij” van J. S. Foer. „Een andere kijk op 11 september in een bijzonder boek. Apart geschreven met een prettig evenwicht tussen humor en pijn. Er zitten veel lagen in het boek. Helaas misten we het geloof in God.”
”De verstotene” van Eliette Abecassis. „Een integer boek, dat diepe indruk maakte.”
”Emoticon” van Jessica Durlacher. „Een aparte kijk op het Joods/Palestijns conflict. Helaas was dit een boek zonder God en het was grof.”
”Het verstoorde leven” van Etty Hillesum. „We hadden een goede bespreking van dit dagboek, dat ging over de vrijheid van denken in een oorlogssituatie. De hoofdpersoon is een intelligente vrouw, die probeert een weg in vrijheid van denken te vinden. Ze wil de ander niet bezitten en ook niet een bezit zijn.”
”Het negende uur” van Pieter Nouwen. „De opbouw van het boek is knap en diepzinnig. De inhoud leverde veel gespreksstof op.”
Voor de volgende bijeenkomst wordt ”De tempelcodex” van Joël Rosenberg gelezen.
Het boek: Een verhaal van liefde en duisternis
„Amos Oz groeit op als enig kind van een afstandelijke, rationele vader en een romantische, depressieve moeder. Zijn familieleden observeert hij als waren ze tragikomische personages uit het werk van Tsjechov en Tolstoj. Wanneer hij twaalf is, pleegt zijn moeder zelfmoord, een gebeurtenis waarover hij vervolgens jarenlang zwijgt en die zijn verdere leven tekent. Op meesterlijke wijze vervlecht Oz het verhaal van zijn eigen persoonlijke leven met 120 jaar familiegeschiedenis, die begint in Odessa en via Polen en Praag eindigt in het door vluchtelingen, pioniers en Holocaustoverlevenden bevolkte Israël.”
Deze introductie voor in ”Een verhaal van liefde en duisternis” van Amos Oz wordt niet zonder reden gevolgd door de loftuitingen in gerenommeerde kranten wereldwijd: „magnifieke memoires”, „magistraal boek”, „duizelingwekkende genialiteit”…
Meer nog dan in zijn eveneens zeer geslaagde eerdere werk blijkt in deze autobiografische familiekroniek de samenhang tussen Oz’ literaire oeuvre en zijn (Joodse) levensgeschiedenis. Geen enkele aspect in zijn persoonlijk bestaan schijnt los te staan van de politieke, de filosofische, de literaire, de sociale historie van zijn volk. In zijn boek probeert Oz alle verbanden in kaart te brengen, zijn (voor)ouders te volgen en te begrijpen, hun gevoelens, gedrag en daden te verklaren. Zo komt een bijzondere geschiedenis tot leven op een manier die ontworteling en verbijstering, hartstocht en pijn, liefde en duisternis tastbaar maakt.
Fragment: Tranen in de nacht
De nacht waarin de staat Israël een feit wordt, brengt de jonge Amos samen met zijn ouders tussen de zingende menigte op straat door. Pas tegen de morgen gaat hij naar bed.
„En tegen de ochtend, op een tijd waarop het kind nog nooit toegestaan was geweest om niet allang diep in slaap te zijn, misschien om drie of vier uur, kroop ik met mijn kleren aan in het donker onder de deken. En even later tilde papa’s hand mijn deken op in het donker, niet om boos op me te worden dat ik met mijn gewone kleren aan in bed lag, maar om naast me te komen liggen, hij ook in zijn gewone kleren, die doordrenkt waren van het zweet, van het gedrang van de menigte, net als mijn kleren (terwijl we een ijzeren wet hadden: je mocht nooit, maar dan ook nooit met je kleren aan tussen de lakens gaan liggen). Mijn vader lag zo een paar minuten naast me en zweeg, hoewel hij in het algemeen elke stilte haatte en die zo snel mogelijk verdreef. Maar dit maal raakte hij de stilte niet aan, hij nam er deel aan en alleen zijn hand streelde zachtjes mijn hoofd. Alsof mijn vader in het donker in mijn moeder veranderd was.
Daarna vertelde hij mij fluisterend, zonder me ook maar een keer zijne hoogheid of edelachtbare te noemen, wat straatjongens in Odessa hem en zijn broer David hadden aangedaan en wat niet Joodse jongens op het Poolse gymnasium in Wilna hem hadden aangedaan, en ook de meisjes hadden meegedaan, en de volgende dag, toen zijn vader, opa Alexander, naar school was gekomen om zijn beklag te doen, hadden de pestkoppen niet alleen zijn gescheurde broek niet teruggegeven, maar hadden voor zijn ogen ook zijn vader aangevallen, opa, en hem hard op de tegels gegooid en zijn broek ook uitgetrokken, midden op het schoolplein, en de meisjes hadden gelachen en obscene dingen gezegd, dat de Joden allemaal zus en zo waren, en de leraren keken zwijgend toe of lachten misschien ook mee.
En nog steeds met een stem van duisternis, terwijl zijn hand nog steeds verdwaalde in mijn haar (want hij was niet gewend te strelen), zei mijn vader tegen me onder mijn dekens tegen de ochtend, in de vroege uurtjes van 30 november 1947: „Jij zult ook vast nog weleens gepest worden op straat of op school. Misschien juist omdat je weleens een beetje op mij zou kunnen lijken. Maar van nu af, vanaf het moment dat we een staat hebben, maar van nu af, zullen ze je nooit meer pesten alleen maar omdat je een Jood bent en omdat Joden zus en zo zijn. Dat niet. Nooit meer. Vanaf vannacht is dat hier afgelopen. Voorgoed afgelopen.”
Ik stak mijn slaperige hand uit om zijn gezicht aan te raken, iets onder zijn hoge voorhoofd, en plotseling kwamen mijn vingers in plaats van zijn bril tranen tegen. Nooit in mijn leven, ook niet bij de dood van mijn moeder, heb ik mijn vader zien huilen. En zelfs die nacht heb ik het niet gezien: het was donker in de kamer. Alleen mijn linkerhand heeft het gezien.”
Uit: ”Een verhaal van liefde en duisternis”, blz. 442 443.