Vaak voorspelbaar, soms verrassend
Titel: ”Glinsteringen. Hoopvolle verhalen”
Auteur: Gerry Velema, Lijda Hammenga, Cees Pols e.a.
Uitgeverij: Mozaïek, Zoetermeer, 2007
ISBN 978 90 239 9220 2
Pagina’s: 176
Prijs: € 10,90.
De christelijke auteursvereniging Schrijvenderwijs bestaat 25 jaar. Uit de jubileumbijeenkomst, vorige maand, bleek overduidelijk dat de leden niets liever willen dan de vereniging opstuwen in de vaart der volkeren. Beter schrijven, doorbreken naar het grote publiek, seculiere lezers bereiken. Maar na lezing van de jubileumbundel ”Glinsteringen” denk ik toch: Zulke verwachtingen zijn niet reëel. Vijftien korte verhalen bevat de bundel ”Glinstering”, geschreven door de bekendste leden van Schrijvenderwijs. Iedereen kon weliswaar anoniem een bijdrage inzenden, maar nadat de redactie een keus had gemaakt, bleken toch Joke Verweerd, Guurtje Leguijt, Gerbrand Fenijn, Gerrit Kraa en nog zo wat bekende namen in de prijzen te vallen. Alle bijdragen hebben iets met ”zilver” te maken -vanwege het zilveren jubileum- en verder passen ze ook allemaal onder het kopje ”hoopvolle verhalen”, zoals de ondertitel luidt.
Het is een boek geworden dat vaak best genoeglijk is om te lezen. Een boek dat zich leent om er ’s avonds voor het slapengaan in te bladeren, een boek vol boeiende, serieuze verhalen met hoopvolle trekjes, soms zelfs prikkelend of ontroerend. Maar als ik die verhalen moet afrekenen op de auteurspretenties die tijdens de jubileumvergadering naar boven kwamen, dan valt het oordeel toch een stuk strenger uit.
Openingszinnen
Tijdens de bijeenkomst van vorige maand bleken verschillende leden van Schrijvenderwijs te denken dat hun werk makkelijk een algemeen lezerspubliek kon bereiken, als die eigenwijze christelijke uitgevers maar eens wat meer aan publiciteit zouden doen. Dat lijkt me een ernstige misvatting. Willen deze schrijvers de grenzen van de christelijke boekenmarkt overschrijden, dan zullen ze -in het algemeen gesproken- meer kwaliteit moeten bieden. De ervaring leert immers dat een gesprek met andersdenkenden slechts mogelijk is op het niveau van de literatuur. Met voorspelbare, al te simpele verhalen en vlakke zinnen red je het niet. Alleen authentieke gedachten en formuleringen kunnen de kloof overbruggen.
Vaak kun je al aan de eerste zin zien of het wat worden wil met het hele verhaal. Laat ik een paar van die openingszinnen citeren: „Ze woont er al bijna een halve eeuw, in dit eenvoudige arbeidershuisje (…).” „De gammele bus stopt in een wolk van stof.” „Met een ruk draait het meisje haar hoofd om, zodat het glanzende haar sierlijk rond haar schouders zwiert.” Bij zulke formuleringen denk ik: Alweer zo’n goedwillende schrijver die nog niet geleerd heeft om overbodige bijvoeglijke naamwoorden te schrappen, of te vervangen door iets wat minder clichématig klinkt.
Andere openingszinnen lijden weer aan een ander euvel: „Met een ruk rolt Paul van Diessen zijn bureaustoel achteruit.” „Martin staarde naar het pakketje dat de postbode zojuist had afgeleverd.” „Zes uur. Mirthe roept de kinderen aan tafel.” „Zwijgend zit Amos-ben-Jimla achter zijn draaischijf.” De bedoeling is ongetwijfeld dat in de eerste zin meteen de hele situatie wordt neergezet, maar toch is er iets mis met dit soort zinnen. Ze zijn te weinig verrassend, te gewoontjes, te beschrijvend. Ze lijken meteen overduidelijk te zeggen: Ga maar lekker achterover zitten, dit wordt alleen maar een huis-tuin-en-keukenverhaal.
Clichématig
De argwaan die ik bij zulke openingszinnen voel opkomen is niet altijd terecht. Maar meestal wel: de helft van de verhalen uit deze bundel vormt daarvan opnieuw een bewijs. Zeven van de aanwezige schrijvers -Lijda Hammenga, Cees Pols, Rob Visser, Ina van der Beek, Janwillem Blijdorp, Nettie Dees en Joke Verweerd- komen niet verder dan een vrij voorspelbaar christelijk verhaal. Het is allemaal nét iets te knus, soms zelfs kneuterig of oppervlakkig. Meestal komt het allemaal fijn goed met de aangesneden problemen, dankzij de christelijke inzichten die de hoofdpersoon krijgt. En ook als de inhoud minder oppervlakkig is, bederven de auteurs hun verhaal door veel te expliciet te zijn.
Dat laatste stoort met name als er met zo veel woorden een christelijke boodschap gebracht moet worden, bijvoorbeeld in het weinig realistische evangelisatiegesprek waarmee Blijdorp afsluit. Maar ook op andere terreinen is te veel uitleg dodelijk voor het verhaal. Pols bijvoorbeeld kiest het originele perspectief van een stelende ekster, maar het effect is minimaal doordat hij al in de vierde zin van het verhaal met zo veel woorden meent te moeten zeggen: „Ik ben een vogel, een ekster om precies te zijn.”
Al deze zeven verhalen lijden aan te veel beschrijving, in dikwijls al te clichématige woorden en beelden. Er wordt te weinig gewoon gekeken wat er gebeurt, er zijn te weinig verrassende wendingen, soms wordt nota bene zelfs het effect op de lezer voorgeschreven: „Ik zal je vertellen hoe dat komt, in de hoop dat je het begrijpt en het verdriet voelt, terwijl er ook plaats is voor een glimlach.”
Originele ideeën
Maar daarmee is gelukkig niet alles gezegd. De bundel bevat namelijk ook twee echt mooie verhalen, die ver boven de rest uitsteken. Die twee zijn geschreven door Hans Werkman en Gerrit Kraa, duidelijk de beste stilisten van het hele gezelschap. Neem de beginzinnen van Werkmans verhaal: „Meneer Lugt wilde alleen uit bed om doodvoorzichtig op de weegschaal te gaan staan. Hij was moe van hoofd tot voeten, zei hij. Op zijn uitdrukkelijke wens werd er om de andere dag gewogen. Eén lang moment wankelde hij dan met losse handen op de schaal.” Zo’n begin is origineel geformuleerd. En wat nog belangrijker is: het maakt nieuwsgierig, het nodigt de lezer uit om het verhaal binnen te komen.
De bijdrage van Kraa is heel anders van karakter, gewoon een mooi, ouderwets streekverhaal over een jonggestorven meisje, misschien op het randje van sentimenteel, maar door de dikwijls fraaie formuleringen weet de schrijver valse pathetiek nét te voorkomen.
Vergeleken met de stijl van Werkman en Kraa halen alle andere auteurs hoogstens de middelmaat. Maar dat neemt niet weg dat de verhalen van Gerry Velema, Eeuwoud Koolmees, Guurtje Leguijt, Gerbrand Fenijn, Frans van Houwelingen en Hans Mouthaan inhoudelijk meer dan gemiddeld te bieden hebben. Ze volgen wat minder platgetreden paden, denken wat dieper na over schuld en vergeving, kiezen een verrassend perspectief of een opmerkelijke hoofdpersoon.
Soms willen ze gewoon te veel in een kort verhaal (Van Houwelingen), soms vertellen ze te beschrijvend (Mouthaan), vaak schieten hun stilistische vaardigheden te kort voor wat ze willen overbrengen, maar ze hebben originele ideeën. Je zou wensen dat ook andere schrijvers eens een fraaie spanningsboog leerden bouwen (zoals Velema en Leguijt), zich op mystiek terrein durfden te wagen (zoals Fenijn), of de gedachtewereld van een min of meer abnormale hoofdpersoon probeerden te verkennen (zoals Koolmees).
Wat natuurlijk allerminst wil zeggen dat er over huis-tuin-en-keukenthema’s niet de prachtigste verhalen geschreven kunnen worden. Zolang er maar niet op een huis-tuin-en-keukenmanier naar die thema’s gekeken wordt.