Uitzien naar het Beloofde Land
Ze was jarenlang een vurig pleitbezorger voor de arme bevolking van Cambodja. En dat niet alleen. Kinderarts Diny van Bruggen leefde zelf intens mee met de noden van dit veelgeplaagde volk in Zuid-Oost Azië. Als directeur was ze de drijvende kracht achter stichting De Brug, die in Cambodja scholen bouwt, aidswezen in gezinnen plaatst en tal van medische posten helpt opzetten. Begin dit jaar moest ze de touwtjes uit handen geven. Een ernstige ziekte maakte verder doorgaan onmogelijk. Nu ze zelf het einde van haar leven ziet naderen, is het vele lijden dat dit volk meemaakte dichterbij dan ooit. Maar de grootste troost krijgt ze van God. „Straks mag ik de Jordaan over, het Beloofde Land in, waarnaar ik mijn hele leven al op weg ben.”
Op de tafel in de woonkamer van haar huis in Hardenberg ligt het fotoboek dat is gemaakt rond de viering van haar 62e verjaardag op 6 januari. Een intieme familiebijeenkomst was het, met broers, zwagers en (schoon)zussen. De uitnodigingskaart sloot af met: „Zoals altijd, maar nu nog meer bewust: Deo Volente.”Op de laatste bladzijde van het fotoboek staat een lied - ze hebben de drie coupletten gezamenlijk die dag gezongen: „God zij met u tot ons wederzien/ hier op aarde, of eens daarboven/ waar wij na de strijd Hem loven/ God zij met u tot ons wederzien.”
Het naderend afscheid lijkt voor anderen schokkender te zijn dan voor haarzelf. „„Ze gaat ons verlaten, maar we willen dat ze nog even bij ons blijft”, zeggen ze dan. Zelf heb ik meer het idee: ik ben klaar. Ik wil ook graag blijven leven, maar het is net wat Paulus zegt: Het leven is ook best moeilijk, dus als de Heere zegt: Nu ben je klaar, dan ben ik ook blij. Dat gevoel heb ik nu al een jaar, en het is eigenlijk nooit weggeweest.”
Diny van Bruggen schrijft haar acceptatie van haar naderend sterven toe aan de vele levensbedreigende situaties die ze in haar leven als arts/hulpverleenster in Cambodja meemaakte. Twee keer had ze de dood voor ogen, toen het vliegtuig waarin ze zat een noodlanding moest maken, en ze tegen alle verwachting in het er levend van afbracht. „Toen ik vorig jaar ziek werd dacht ik: Daar gaat mijn vliegtuig weer, ik ben benieuwd of het dit keer ook op zijn pootjes terechtkomt.”
Het antwoord op die vraag kwam niet direct, en vooral dat viel haar zwaar. „Het moeilijkst vond ik de onzekerheid rond de diagnose: is het kwaadaardig en volgt er straks een zware operatie, of is het toch goedaardig? Na alles wat ik in Cambodja heb meegemaakt, durf ik nooit meer te bidden: Heere, dit moet zo of dat moet zus. Ik bid maar voor één ding: Heere, maak me duidelijk wat er aan de hand is, en wat ik moet doen.”
Na een zware, zes uur durende operatie kwam duidelijkheid. „„Het is eierstokkanker”, lieten de artsen weten, „en de tumor is uitgezaaid naar de dunne darm, de dikke darm, de blaas, de lever, de milt.” Eigenlijk was er geen plek te noemen waar het niet zat. Toen was duidelijk dat mijn levensverwachting een paar maanden, misschien een paar jaar, zou zijn. Vanaf dat moment had ik rust, want ik wist waar ik aan toe was. Ik moest snel mijn werk hier gaan afsluiten, mijn bestuurstaken overdragen, en alles wat ik nog wilde zeggen moest ik daadwerkelijk gaan zeggen. En dan? Dan mag ik de Jordaan over, het Beloofde Land in, waarnaar ik mijn hele leven al op weg ben.”
Nadat ze hersteld was van de ingrijpende operatie, volgde een zware chemokuur van vier maanden waarvan de goede afloop allerminst vaststond. „De artsen zeiden: „Je hoeft hem niet te nemen, want het is een heel zware”, en: „Je wordt er niet beter van. Je krijgt er misschien een half tot anderhalf jaar levensduur bij.”
En inderdaad, eerst was ik er doodziek van en dacht ik: Als het zo doorgaat hoeft het van mij niet meer. Ik raakte mijn haar kwijt, mijn mond ging kapot, de zenuwen in mijn voeten ook - die zijn daardoor nog steeds gevoelloos. En toch: ik heb ook die tijd niet ervaren als dramatisch. Er waren momenten dat ik veel pijn had, maar ik kon er altijd tegen. God heeft me erdoorheen getild, en dat geeft vertrouwen voor de toekomst.”
Er volgde een periode van herstel, en die greep Diny van Bruggen met beide handen aan. „Ik wilde ik zo snel mogelijk naar Cambodja. De artsen waren verbaasd, maar ze lieten me gaan. Die reis is goed verlopen.”
Twee weken reisde Diny van Bruggen langs de projecten van stichting De Brug en Spie-en, de Cambodjaanse partner. Daarbij werd ze vergezeld door het echtpaar dat haar als directie van De Brug zou opvolgen, Beja en Frits Weitkamp. „Ik was nog zo moe - het was nog maar een paar weken na die grote operatie en die zware chemo. Hele afstanden reed ik in een rolstoel, meestal bleef ik in de auto en bezochten Beja en Frits de projecten. Zag ik ze vanuit de auto door het veld lopen en met mensen praten. Eigenlijk moest me dat heel erg pijn doen - ook ik wilde immers hun verhalen horen. Maar ik ervoer het juist als een zegen: dat ik dit nog meemaak, en dat anderen met het werk verdergaan.”
Na terugkeer in Nederland leek het in eerste instantie blijvend goed te gaan, en Diny van Bruggen plande alweer haar volgende trip naar Cambodja. De tumor was door de zware chemo wellicht in een soort slaapfase gekomen. Hevig buikpijn, veroorzaakt door een ernstige darmafsluiting enkele dagen later, wees op iets heel anders en onderzoek in het ziekenhuis bevestigde dat: de tumor begon naar alle kanten weer te groeien.
Met behulp van een minder zware chemokuur wordt de tumorgroei nu enigszins geremd en zijn de darmafsluitingen minder hinderlijk. Diny van Bruggen is er dankbaar voor. „Zodra het iets beter gaat, ben ik weer vol goede moed, en kan ik weer aan de slag voor Cambodja.” Hoe veel van zulke oplevingen nog zullen volgen, weet ze niet. „Als ik artsen vraag over mijn levensverwachting, zeggen ze terecht dat ze daarover nooit een uitspraak doen, maar, stellen ze, als je uitgaat van een 80 procentskans dan moet je in maanden tellen en niet in jaren.
Wanneer ik me zo goed voel als deze middag, dan kan ik me dat nauwelijks voorstellen. Maar vorige week had ik weer eens een blaasontsteking en drie dagen ontzettende buikkrampen en zat ik onder de pillen. Dan denk ik: Nou, het gaat er nu echt om spannen. Is dat dan weer over, dan ga ik direct weer aan het werk. Het is net als met die bijna gecrashte vliegtuigen waarin ik heb gezeten: ik mocht verder leven, want we bleken toch weer veilig aan de grond te staan. Het is een model voor mijn hele leven geworden.”
Kan een mens zich voorbereiden op zijn eigen sterven?
„Het meest essentiële van mijn werk als arts was iemand helpen bij zijn of haar sterven. Ik vond het ook het mooiste van mijn beroep. Dat iemand zonder al te veel pijn, zonder benauwdheid, nog even de hobbels in zijn leven kan opruimen. Deze fase hoort bij het leven - zeker als christen weet je dat. Ik zeg altijd: Wie klaar is met sterven, kan pas gaan leven.”
initiaalIn Cambodja werd stervensbegeleiding een belangrijk onderdeel van Diny’s werk toen daar eind 1999 de aidsepidemie uitbrak. „Mensen wisten dat ze binnen een à twee jaar zouden sterven en waren vaak wanhopig, kwamen om van de jeuk. En dan vroegen wij hun: Wat is nu je grootste verdriet? Het ergste zijn mijn kinderen, zeiden ze dan. Die worden straks verkocht aan de seksindustrie, of ze komen op straat terecht. Daarom kan ik niet sterven, ik kan mijn kinderen niet zo achterlaten. Wij hebben hun toen beloofd dat we voor hun kinderen zouden gaan zorgen. In Cambodja leerde ik: het zijn de zorgen van mensen die hun sterven zwaar maken.”
Zijn er wensen onvervuld gebleven?
„Ik zou nog graag een boek schrijven. Over mijn leven, omdat daarin een aantal thema’s steeds weer terugkomt.” Diny van Bruggen noemt de prolifebeweging die de eerste tien jaar van haar werk als arts sterk heeft beheerst. „Ik wist dat als ik me publiekelijk uitsprak tegen abortus en euthanasie, ik mijn werk als kinderarts in Nederland mogelijk zou kunnen vergeten. En zo ging het in een latere fase ook eens: de ene na de andere sollicitatie leverde niets op.”
Ze noemt verder de zorg voor het gezin die als een rode draad door haar leven loopt. „Ik heb me sterk uitgesproken tegen het weghalen van kinderen bij arme ouders in arme landen, omdat dit lijnrecht ingaat tegen het vijfde gebod. Je moet die ouders helpen. Dat is me indertijd niet in dank afgenomen. Maar zeg nou zelf: Stel dat in de hongerwinter moslims hiernaar toe waren gekomen met de mededeling dat zij onze kinderen wel zouden opvoeden en op koranscholen zouden onderwijzen? Dat zouden wij toch ook niet hebben gewild?
Vraag Cambodjaanse ouders die aan aids lijden wat er met hun kinderen moet gebeuren. Die zeggen allemaal dat hun kroost boeddhistisch moet worden opgevoed door oma en opa. Hebben zij het recht dat te vragen? Wat zal je als christen daartegen inbrengen? Die discussie heb ik destijds aangezwengeld, maar is nooit goed van de grond gekomen. Ik zou het graag nog eens in een boek aan de orde stellen, maar ik vrees dat deze droom niet meer uitkomt.”
Wat was een dieptepunt in uw leven als arts?
„Dat is 1989 geweest, het jaar dat ik voor het eerst in de Cambodjaanse hoofdstad Phnom-Penh aan de slag ging. Ik had jaren met Cambodjanen in de vluchtelingenkampen aan de Thaise grens gewerkt, en gezien dat het heel ijverige mensen waren. Vooral de christenen waren me tot grote bemoediging. Maar toen kwam ik in 1989 in het ziekenhuis van Phnom-Penh en maakte ik kennis met een ander type Cambodjanen. Geneeskunde draaide er enkel om geld, om corruptie en rijk worden. Daar zaten artsen die zeiden: Dat been zou natuurlijk gezet kunnen worden, maar ik verdien meer als ik het amputeer, dus dat doe ik dan liever.
Het had helemaal niets te maken met verantwoorde geneeskunde, en al helemaal niet met medische ethiek. Dan voel je je beschaamd als hulpverlener, want op dit punt hebben de hulpverleners in hun overdracht van kennis gefaald. Als je enkel medische feitjes aanleert zonder dat je die in het kader van medische ethiek plaatst, krijg je een verschrikkelijke vorm van geneeskunde.”
Waar hebt u de mooiste herinneringen aan?
„Aan het werk met ouders en kinderen. Wat wij ons in Nederland niet realiseren, is dat ouders van meervoudig gehandicapte kinderen net zo veel of misschien nog meer meemaken dan mensen in een oorlogsgebied. Je denkt dat je een gezond kind krijgt, en opeens blijkt het doof of blind te zijn, of ernstig emotioneel gestoord. Voor ouders die zo’n kind dan toch in liefde opnemen en verzorgen, heb ik zo’n ontzag gekregen. Zulke ouders moeten wat mij betreft allemaal een lintje krijgen op Koninginnedag.
In Nederland zeggen we vaak: Kanker, dat is pas erg. Maar dan zeg ik: Heb je in je buurt wel eens rondgekeken of daar een gehandicapt kind woont? En ben je daar al eens geweest? Ga met net zo veel zorg, aandacht en ondersteuning om dat gezin staan, als dat je rond een kankerpatiënt staat.”
Zulke voorbeeldige ouderzorg lijkt me allesbehalve vanzelfsprekend.
„Daar ligt dan ook een taak van een kinderarts: ouders helpen in dat proces om het toch lief te gaan hebben. En dat gaat het beste als je het kind in je armen hebt. Ik kan wel tegen hen zeggen: Je moet van je kind houden, maar het kind moet het doen. Dat moet door zijn aanwezigheid die ouderliefde opwekken. Op het moment dat ik zo’n kind dan in hun armen legde, zag ik dat ouders verkocht waren.
Dat vind ik ook het moeilijke van prenatale diagnostiek. Dan moest ik zeggen: Je hebt een gehandicapt kind, en je moet het nu al accepteren en liefhebben, terwijl dat kind nog niets kan teruggeven. Dat versterkte bij ouders de neiging tot abortus. Het moment dat je geconfronteerd wordt met de handicap van je kind terwijl het in je armen ligt, is een heel andere dan wanneer je nog twee maanden moet wachten voordat je het kindje krijgt.”
Aan het slot gekomen van het gesprek, worden de gespreksonderwerpen nog even doorgenomen. „De liederen, daar hebben we het nog niet over gehad”, merkt Diny van Bruggen op. En vervolgens noemt ze een reeks geestelijke liederen die ze bijna iedere dag zingt of speelt.
„Wanneer ik ’s ochtends wakker word ben ik meestal eerst erg moe. Dan maak ik mijn verwenontbijtje op bed -iets wat ik mijn hele leven nog nooit heb gedaan- en pak ik mijn blokfluit. Ik spreid allerlei gezangenbundels uit en dan ga ik al die liederen spelen op mijn fluit. In mijn hele leven heb ik nog nooit zo veel rust gehad om de dag zo mooi te beginnen als nu. Doordat veel verplichtingen zijn weggevallen, kan ik weer meer genieten. In deze fase van mijn leven hoeft er niet zo veel meer.”
Ze citeert de tekst uit één lied: „Leidt mij in Uw rechtvaardigheid op de weg die U mij wijst.” „Dat is mijn belangrijkste gebed. Want je kunt wel bidden of de kanker verdwijnt, maar God heeft nergens beloofd dat ik geen tumor zou krijgen.” Om die reden vindt ze het benadrukken van gebedsgenezing „soms zo drammerig.”
„Dan bid ik liever de woorden uit dit lied: „U bent mijn schuilplaats Heere. U geeft de zwakken kracht.” God laat zwakken en zieken zeggen: Mijn sterkte is in de Heere. Dat vind ik zo ontzettend mooi. God is sterker dan mijn ziekte, sterker dan de dood en de boze. Wat de satan ook doet, er is er Een Die zal overwinnen. Dat neemt niet weg dat ook ik wel eens angstig wakker word. Maar dan denk ik steevast: Nee, satan, jij krijgt me niet. God is sterker.”