De kwaal van de mens die alles heeft
Titel: ”Uit verveling”
Auteur: Awee Prins
Uitgeverij: Klement, Kampen, 2007
ISBN 10 90 77070 99 0
Pagina’s: 437
Prijs: € 34,95.
Diepe verveling is de verborgen grondstemming van onze tijd. Die stelling verdedigt Awee Prins in zijn proefschrift ”Uit verveling”. Proberen wij, zo vraagt hij zich af, met onze rusteloze bedrijvigheid die diepe verveling voortdurend te verdrijven? Een intrigerende vraag. Zegt dit boek iets over de tijd waarin wij leven, over de leegheid van een leven zonder God? ”Uit verveling” is een filosofisch proefschrift dat de auteur, docent aan de faculteit wijsbegeerte van de Erasmus Universiteit, in Rotterdam heeft verdedigd. Het is wel een wat vreemd proefschrift. In het eerste hoofdstuk valt de schrijver als volgt met de deur in huis: „Laat ik bij het begin beginnen. Ik heb mij altijd verveeld.” Vervolgens doet hij een boekje open over zijn verveelde bestaan. Daarna wordt op een rijtje gezet wat een keur aan groten uit de wereldliteratuur over verveling zegt. Vervolgens, we zijn dan bij bladzijde 95, wordt opgedist wat er vanuit de wetenschap, bijvoorbeeld de psychologie en de psychoanalyse, over de verveling te melden valt. Op bladzijde 145 komt eindelijk de filosofie in beeld. Bij de meeste filosofische proefschriften is dat veel eerder het geval.
Onvoldaan
Het thema verveling wordt besproken vanuit het denken van Heidegger (1889-1976). Dit denken is verre van eenvoudig. De „uitwerking en bewerking” daarvan die Prins beoogt te geven, is dat evenmin. Het is daarom geen lichte kost die hij zijn lezers voorzet. De filosofische bespiegelingen over verveling komen echter op het volgende neer.
In het boek ”Zijn en tijd” (”Sein und Zeit”) uit 1927 beweert Heidegger dat angst de grondstemming is van zijn tijd. In 1929 betoogt hij echter in een serie colleges, die later zijn uitgegeven onder de titel ”De grondbegrippen van de metafysica” (”Die Grundbegriffe der Metaphysik”) dat niet angst maar verveling de grondstemming van zijn tijd is. Op basis van de genoemde werken maakt Prins aannemelijk dat verveling ook de grondstemming is van onze tijd, en stelt hij een remedie voor om de verveling te boven te komen.
Maar wat is dat nu eigenlijk, verveling? Het is de kwaal van de mens die alles heeft, gezond is, maar zich toch onvoldaan voelt. Een gevoel van leegte en zinloosheid. Het gaat om een diepe verveling. Iets heel anders dus dan de verveling van iemand die moet wachten op een trein. Want als de trein eenmaal aankomt, is de verveling voorbij. De diepe verveling is echter als een ongenode gast die niet meer vertrekt. Voor de verveelde mens, zo stelt Prins, is het de vraag of er ook leven is voor de dood. Vanuit het denken van Heidegger over het ”er-zijn” (”Dasein”) van de mens probeert hij inzichtelijk te maken wat in de verveling naar voren komt. Wat zich in de verveling toont is de bodemloosheid van het bestaan. In gewone mensentaal: een afdoende verklaring voor het feit dat iemand er is, is niet te geven. En toch is hij er en moet hij verder.
Bezieling
Diepe verveling wordt ook in verband gebracht met nihilisme, met de leegte van een leven zonder geloof in iets dat het leven zin geeft. Met instemming wordt de romanschrijver J. G. Ballard geciteerd als hij zegt: „De mensen geloven nergens in. Er bestaat niets waarin je zou kunnen geloven. (…) Waar de mensen het vurigst naar verlangd hebben, namelijk een consumptiesamenleving, die is realiteit geworden. Zoals in alle dromen die realiteit worden, blijft er een knagend gevoel van leegte.” En om die leegte te ontvluchten, zo stelt Prins, is de moderne wereld voorbestemd „één groot spektakel te worden. (…) Zelfs de grootste onzin is beter dan niets; als het maar helpt de verveling te verdrijven.”
Wat is hiervoor de remedie? In het spoor van Heidegger meent Prins dat de westerse filosofie altijd is gericht op het geestelijke. Het stoffelijke wordt daarbij als het lagere beschouwd. Aan deze manier van denken, die metafysica wordt genoemd, komt in de negentiende eeuw een einde. Een gevolg daarvan is het sterven van het geloof in iets hogers. Secularisatie en nihilisme worden onontkoombaar. Het nihilisme, de overtuiging dat alles maar betrekkelijk is, moeten wij verduren en overwinnen. Heidegger bepleit daarom een „verwijlen bij de dingen.”
In lijn daarmee stelt Prins een ”dingpolitiek” voor. We moeten de dingen niet als beheersbare objecten zien, maar als bezielde wezens. Praktisch gezien is de bedoeling dat we dichter bij de dingen, en zo bij de aarde, moeten leven. De dingen moeten ons meer vertrouwd worden. Zoals een knuffelbeest of een zakdoek een zeer vertrouwd voorwerp kan zijn voor een klein kind.
Dingpolitiek
De stelling dat verveling de grondstemming is van onze cultuur lijkt mij zonder meer aannemelijk. De hartstocht waarmee velen zich overgeven aan de kunstmatig gecreëerde spanning van sportevenementen en televisieprogramma’s bevestigt dat ook. Wat mij in dit boek echter enigszins teleurstelt, is dat het religieuze als mogelijke remedie nauwelijks ter sprake komt. Kan men spreken van de ”bodemloosheid” van het er-zijn, zonder daarbij te spreken over de mens als religieus wezen?
De schrijver besluit zijn boek met de mededeling: „Lezer, ik ga de politiek in; de Dingpolitiek wel te verstaan. U hoort nog van mij.” Vanuit godsdienstige kring kan hij daarbij serieuze oppositie verwachten.