AOW is toekomstbestendig
Ondanks de vergrijzing zal de AOW toekomstbestendig blijken te zijn, stelt prof. dr. Gijsbert Vonk. De samenleving zal volgens hem middelen vinden om deze oudedagsvoorziening betaalbaar te houden.
Ondanks de vergrijzing is de AOW toekomstbestendig. Zolang de samenleving zich normaal kan ontwikkelen, zonder rampen, oorlogen of aardbevingen, zal het stelsel ook voor jongere generaties de belofte van een basispensioen waarmaken.Dit lijkt een gewaagde stelling. Als gevolg van de vergrijzing zijn er twijfels over de houdbaarheid van het pensioensysteem. Toch blijkt de AOW een kras baasje te zijn. Er is een aantal elementen dat de wet resistent maakt tegen veranderingen en bedreigingen van buitenaf. Deze stabilisatoren zijn: een brede basis, soberheid en eenvoud.
Allereerst de brede basis. De AOW is een volksverzekering: de hele Nederlandse bevolking participeert in het stelsel. Het hele electoraat is belanghebbende. Uit onderzoek blijkt dat het draagvlak voor de sociale zekerheid onveranderlijk groot is. Wel is het zo dat eigenbelang het belangrijkste solidariteitsmotief is: mensen zijn bereid een bijdrage te leveren, in de wetenschap dat er een moment komt dat zij zelf van de collectieve voorzieningen zullen profiteren. Voor de AOW heeft dit tot gevolg dat het draagvlak sterk afhankelijk is van een onveranderlijk voorzieningenniveau. Je kunt niet zeggen: wij verwachten dat u blijft betalen voor de huidige gepensioneerde generatie, maar als u zelf met pensioen gaat zijn uw aanspraken verdampt. Dit mechanisme maakt het moeilijk voor politici om aan de wet te sleutelen.
Zetje
Het principe van soberheid heeft betrekking op de basispensioenregeling. De AOW kent uitkeringen toe op minimumniveau. De regeling geeft een zetje als het gaat om de pensioenvoorziening, maar de burger moet het werk zelf afmaken. Dit gebeurt grotendeels in de vorm van het aanvullende pensioen, de zogenaamde tweede pijler. De derde pijler van zuiver individuele spaarvoorzieningen is in Nederland minder ontwikkeld.
In het Nederlandse pensioenstelsel fungeert de AOW als een harde, onveranderlijke kern. Het basispensioen staat vast. De tweede en de derde pijler zijn veel beter in staat in te spelen op veranderende behoeften in de samenleving en individuele wensen. Zo hebben de opkomst en de ondergang van de vervroegde pensioenregelingen zich geheel in de aanvullende sfeer voltrokken.
In de tweede pijler van pensioenvoorziening is eveneens de uitruil van het nabestaandenpensioen en het ouderdomspensioen mogelijk gemaakt. De levenslooparrangementen worden weer geregeld in de sfeer van eigen spaarvoorzieningen. Niet de AOW, maar de tweede en de derde pijler vangen de veranderingen op.
Dan de eenvoud, die slaat op de simpele opzet en de eenduidigheid van de uitkeringsvoorwaarden. Eenvoudige uitkeringsregels zijn makkelijk uit te voeren met een minimum aan bemoeienis met de verzekerde. De afhandeling van aanvragen kan bovendien verregaand worden geautomatiseerd.
Dit is zichtbaar in de kwaliteit van de uitvoering van de AOW. Afgezien van een enkel incident met samenwoonfraude verloopt de uitvoering van de AOW vlekkeloos. Al jarenlang voert de Sociale Verzekeringsbank (SVB) uitkering van de AOW bijna perfect uit: meer dan 99 procent van de beslissingen is rechtmatig. Hierdoor blijft de onvrede over de kwaliteit, de rechtmatigheid of de doelmatigheid van de uitvoering van de AOW uit. Deze onvrede is meer kenmerkend voor de ziekte- en arbeidsongeschiktheidsverzekering. Qua uitvoering hoeft de politiek zich dus niet met het stelsel te bemoeien. Integendeel, men kan het proces maar beter niet verstoren.
Vergrijzing
Hoe zit het dan met de vergrijzing die de AOW bedreigt? De babyboomgeneratie gaat met pensioen, de gemiddelde levensverwachting zal nog eens flink stijgen en het aantal premiebetalers neemt af. Op het hoogtepunt van de vergrijzing (in 2038) zal het aantal AOW’ers bijna zijn verdubbeld, van de ruim 2 miljoen die we nu hebben naar 4 miljoen. De AOW-lasten zullen oplopen van 5 procent van het bruto nationaal product (bnp) naar 8,5 procent.
Desondanks zal de samenleving middelen vinden om de AOW betaalbaar te houden. Er is reeds voorzien in een jaarlijkse rijksbijdrage om de tekorten op te vangen. Deze zal rond 2040 zijn opgelopen tot de helft van de AOW-lasten. Via de loon- en inkomstenbelasting draagt iedereen dan naar draagkracht een steentje bij aan de oplossing van het financieringsprobleem. Daarnaast kan worden gedacht aan een geleidelijke ophoging van de pensioengerechtigde leeftijd tot 67. De regering-Blair heeft hier eerder voor gekozen. De Bundestag heeft onlangs op voordracht van Angela Merkel hetzelfde gedaan.
Oplossingen
Er zijn dus voor de financiering van de AOW oplossingen denkbaar. De financiering via de rijksbijdrage is al geregeld door het eerste kabinet-Kok. Ook het huidige kabinet timmert aan de weg. Het oorspronkelijke voorstel van PvdA-leider Bos zou nog kunnen worden gezien als een aantasting van de AOW. Of je nu een extra bijdrage moet betalen of lagere uitkering krijgt, dat maakt op zich niet uit.
In het regeerakkoord is het voorstel van Bos echter gegoten in de vorm van een premie op doorwerken (of een malus bij vroeger stoppen). Iedereen met een aanvullend pensioen van meer dan 18.000 euro betaalt een bijdrage voor de AOW. Deze bijdrage wordt echter kwijtgescholden als je doorwerkt tot je 65e. Dit houdt geen verlaging van de AOW in, maar een indirecte vorm van flexibilisering van de pensioenleeftijd.
Er kleven aan het kabinetsvoornemen wellicht enkele technische gebreken. Ook lijkt het wat vreemd dat alleen beter gesitueerden worden gestimuleerd om langer door te werken, maar wie weet schuilt hier een diepere wijsheid achter. Het belangrijkste is echter dat een flexibele regeling waar nu op wordt afgekoerst, de weg vrijmaakt voor een verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd. Je mag er eerder uit, maar dat moet je wel betalen.
De auteur is hoogleraar sociale zekerheidsrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen. Dit artikel is een verkorte weergave van een lezing die hij onlangs hield in het kader van het Studium Generale van de Universiteit Utrecht.