Gegrepen door de grote ethiek
Prof. mr. Erik Jurgens doceerde als vrijzinnig rooms-katholiek aan een gereformeerde universiteit. Hij steunde de linkse opstand tegen het gezag, maar sprak zijn studenten wel steevast met ”u” aan, in de hoop dat ze zich ernaar leerden gedragen. Volgende week neemt hij afscheid van de Eerste Kamer en is zijn politieke en intellectuele loopbaan ten einde. „Mijn vader vond de PPR te links voor iemand van onze stand.”
Jurgens’ studeerkamer is op de bovenverdieping van zijn huis in de Amsterdamse Componistenbuurt. De hoogleraar moet eerst wat lectuur uit een stoel halen. De kamer staat vol met boeken. „Het meeste hier is ook wel gelezen”, zegt de hoogleraar. „Geletterdheid begint doorgaans vroeg. Toen ik als kind vanwege astma vaak ziek thuis was, las ik al de hele boekenkast van mijn ouders.”Op een tafeltje ligt een biografie over Anton Jurgens Hzn. (1867-1945). ”Europees ondernemer, bouwer van een wereldconcern”, heet hij. „Neef van mijn grootvader”, licht Jurgens toe. Het boek is een cadeautje van Unilever, waarvan de familie Jurgens mede de basis legde.
Vader Rudolf had graag gezien dat ook Erik „de firma” in zou gaan. Hij volgde enkele jaren een training in Nederland en Duitsland. „Maar het bevredigde me niet.”
De Britse conservatieve politicus Enoch Powell constateerde aan het eind van zijn leven dat alle politieke carrières eindigen in teleurstelling. Herkent u dat?
„Ik ben nu geen beroepspoliticus en heb dus geen reden tot dit pessimisme. Ik vind de combinatie van een politieke en een intellectuele loopbaan boeiend. In de Tweede Kamer word je zo opgegeten door het werk, dat je intellectueel afstompt.
Ik heb twee termijnen in de Tweede Kamer gezeten en ben geëindigd in de Eerste Kamer. Of je ooit minister wordt, hangt af van allerlei toevalligheden. Ik heb me nooit gepasseerd gevoeld. Nadat ik in 1991 voor de PvdA in de Tweede Kamer kwam, had het natuurlijk best een keer kunnen gebeuren. Maar ik heb nooit bij de telefoon zitten wachten.”
Dat zeggen ze allemaal.
„Dat zal wel. Maar het vertegenwoordigen van het volk is voor mij het hoogste. Minister betekent letterlijk knecht. Ze zijn aan ons verantwoording schuldig, niet andersom.”
Zou u beschikbaar zijn geweest?
„Er was in 1973 een mogelijkheid staatssecretaris te worden in het kabinet-Den Uyl, toen nog namens de PPR. Maar ik vond mezelf er nog niet rijp voor.
Ik kan overigens wel begrijpen dat Kamerleden ernaar uitzien minister te worden. Als je langdurig vanuit de Kamer met iets bezig bent, wil je natuurlijk graag ook eens aan het stuur. Ik heb die kans dan weliswaar niet gehad, maar toen ik in 1975 drie jaar in de Kamer zat, werd ik benoemd tot voorzitter van de NOS.”
Waarom ging u de politiek in?
„Als student las ik veel over wat de Joden onder de nazi’s hadden meegemaakt. Ik had daar zelf niets van gezien, omdat wij naar Engeland waren uitgeweken. Ik heb me toen voorgenomen: Als het aan mij ligt, gebeurt zoiets nooit meer.
Het tweede was het herderlijk schrijven van de Nederlandse Hervormde Kerk in 1962 tegen de kernbewapening. Dat was nou werkelijk een profetisch spreken van de kerk. Vanouds is de christelijke moraal sterk gericht op de persoonlijke ethiek. Maar dit ging over een collectief vraagstuk.
Het afwijzende standpunt van de kerk was opvallend, omdat veel kerken -al dan niet met een beroep op de rechtvaardige oorlog- aanvaarden dat bommen op mensen worden gegooid. Terwijl ze op het terrein van de micro-ethiek euthanasie bijvoorbeeld volstrekt van de hand wijzen.”
„Geen enkele samenleving kan natuurlijk zonder het gebod: Gij zult niet doden. Maar Jezus stelt ook het gebod van barmhartigheid. Als een soldaat op het slagveld met zijn darmen in zijn handen ligt te creperen, roept hij om de genadestoot. In de zestiende eeuw vond de kerk dat aanvaardbaar. Rechtzinnige mensen hebben vaak moeite in grensgevallen een afweging tussen botsende morele regels te maken.
Ook armoede is zo’n voorbeeld van collectieve ethiek. Klassieke socialisten hadden er veel aandacht voor, maar ze zagen het als deel van de klassenstrijd. Ook daarin ging het natuurlijk om het morele beginsel van sociale rechtvaardigheid. Toch spraken zij er in sociaaleconomische termen over.”
Bedoelt u dat sociaaldemocraten niet goed zijn in ethische discussies?
„Vanouds niet zo. Sociaaldemocraten zetten zich in voor een rechtvaardige samenleving voor iedereen. Dat is de sfeer van de macro-ethiek. Veel christenen beperken zich tot de micro-ethiek.
Tot de Tweede Wereldoorlog zagen de confessionelen ethiek als hun monopolie. Nog steeds lijkt het soms dat christenen denken betere beginselen te hebben. Maar morele regels zijn alleen aanvaardbaar als we die met elkaar formuleren.”
U werd orthodox rooms-katholiek opgevoed. Hoe ging dat?
„We zaten natuurlijk in een bevoorrechte omgeving. Thuis was er een atmosfeer van vorming op het gebied van muziek en literatuur.
Door ons verblijf en Duitsland en later in Engeland groeiden we meertalig op. Na terugkomst in Nederland in 1946 mocht ik in Zeist naar de kostschool van de jezuïeten. Dat was toponderwijs. En toen ik ging studeren, hoefde ik ’s avonds niet voor kelner te spelen om mijn collegegeld te verdienen.
In mijn tijd richtten de jezuïeten zich niet meer op de bestrijding van de Reformatie, maar op onderwijs. Dat leverde veel botsingen met de paters op. Als ik in die tijd iets heb geleerd, is het wel voor mezelf te denken.”
„Ik wilde een boek van Albert Camus lezen. Omdat dit op de index van verboden boeken stond, vroeg ik de pater om dispensatie. Die kreeg ik, mits ik het boek in het Frans las. Pedagogisch heel slim. Vervolgens moest hij het zelf ook lezen, want ik moest er later wel met hem over komen praten.
We kregen de rechtzinnigheid wel voorgehouden. Maar tegelijk leerden we dat Onze Lieve Heer ons de hersens niet voor niets had gegeven. Er werd niets opgelegd.”
Hoe was de sfeer thuis?
„Net zo. Door langdurig verblijf in het buitenland hadden mijn ouders het betrekkelijke van de dingen geleerd. Wel waren ze volgzaam in het rooms-katholieke leven. Inmiddels ben ik tamelijk vrijzinnig. Veel dogma’s zijn volgens mij niet zinvol.”
Zoals welke?
„Als ik letterlijk moet geloven in de verrijzenis en de hemelvaart, wordt het moeilijk voor me. Maar dat lijkt mij ook niet wezenlijk voor de navolging van Christus. En van de drie-eenheid verbaast het me dat protestanten die overnemen. Zij baseren zich toch alleen op de Schrift?”
En die Schrift zegt: „Drie zijn er Die getuigen in de hemel.”
„Ja, 1 Johannes 5. Maar dat is mystieke taal. Rechtzinnigen hebben voor mij een te sterke neiging tot het letterlijk waar zijn van zoiets, in plaats van de boodschap erachter. Neem alleen al het scheppingsverhaal. Dat is een prachtige mythe over ons ontstaan. Maar om precies te weten hoe het is verlopen, acht ik de darwinistische hypothese waarschijnlijker.”
Als er geen lichamelijke opstanding van Jezus is geweest, rijst de vraag waar Zijn lichaam is gebleven. Er waren immers voldoende getuigen dat het graf leeg was.
„Hoezo ’getuigenis’ dat dertig jaar later werd opgeschreven? Ik denk dat Zijn beenderen toch ergens in een graf zijn gebleven. Maar het verhaal is prachtig: Zijn boodschap zal niet vergaan; na de dood blijft leven komen. Het Evangelie is een goede boodschap, geen geschiedschrijving.
In mijn schooltijd heb ik veel gelezen over de Griekse en Romeinse godenwereld. De mensen toen geloofden deze legenden ook maar half.
Dat half weten en half beseffen is voor mij ook wezenlijk in het christelijk geloof. Voor mijn kardinaal is dat natuurlijk allemaal te vrijzinnig. Maar heel veel rooms-katholieke kerkgangers voelen het zo.”
Om welke gedachte draait het in uw vrijzinnig katholicisme wel?
„Om de Messiaanse gedachte. Het visioen dat Hij bracht, gaat immers niet dood.”
Maar wat is dat visioen zonder het hemelse koninkrijk?
„Jezus’ boodschap betrof kennelijk het koninkrijk op aarde. Denk aan de Bergrede: het aanbieden van je andere wang, naastenliefde, inzet voor de gemeenschap. Een buitengewoon sympathieke leer. Theologische twistpunten hebben nooit veel goeds gedaan.”
In het blad VolZin sprak u enkele jaren geleden over het laatste oordeel. Is dat er?
„Dat was een aanpassing aan de taal van het christendom. Het ging mij erom dat je je uiteindelijk niet kunt beroepen op de leer van de kerk, maar dat je zelf verantwoording aflegt. Heel protestants, nietwaar?
Ik vind het laatste oordeel een mooi beeld van verantwoording. Door de eeuwen heen hebben mensen er troost uit geput dat de grootste schurken eens de rekening van hun leven onder ogen zien.
Maar of het laatste oordeel inderdaad bestaat zoals in de kerkelijke leer, betwijfel ik. We weten zelfs niet of er een hiernamaals is. Maar als het er is, gaat het er toch om of je je in het hiernumaals fatsoenlijk hebt gedragen.”
Hoe kon u als vrijzinnig katholiek functioneren aan de gereformeerde Vrije Universiteit?
„In het vak recht was de grondslag niet zo aan de orde. Ik wist trouwens vaak meer van de reformatorische kerkgeschiedenis dan collega’s. Rond een juridische kwestie van de vrijgemaakten moest ik de studenten artikel 31 van de Dordtse Kerkorde uitleggen. Daar had ik geen problemen mee.”
Tot de nacht van Schmelzer in oktober 1966 was Jurgens actief in de Katholieke Volkspartij (KVP). Hij was medeoprichter van de zogenaamde christenradicalen uit KVP, ARP en CHU. Een halfjaar na de beruchte nacht richtten de radicalen de PPR op, waarvoor Jurgens in 1972 de Kamer in ging. Medestanders, onder wie Ruud Lubbers, haakten op het laatste moment af en bleven in de KVP.
Jurgens’ vader achtte de PPR te links voor iemand van zijn stand. „Ik zei hem: „Dan bent u marxist, want Marx stelde dat de overtuiging voortkomt uit de maatschappelijke klasse.” Daar kon hij om lachen. Hij heeft er nooit meer een woord over gezegd. Als katholieke radicalen hadden we in de jaren ’60 natuurlijk wel de wind mee.”
Sommigen van uw generatie zeggen achteraf dat de vrijheidsgeest van de jaren ’60 te ver is doorgeschoten.
„Dat vind ik niet. Wij kwamen in opstand tegen het strakke regime van na de oorlog. Wij werkten aan een open samenleving, waarin mensen veel meer hun eigen normen samen konden bepalen. Ethiek is niet van bovenaf opgelegd. Allerlei regels waarvan de zin niet duidelijk was -bijvoorbeeld dat meisjes geen broek naar school mochten dragen- gingen op de helling. Dat is allemaal vooruitgang.”
Na de KVP en de PPR bent u al weer twintig jaar lid van de PvdA. Bent u nu socialist?
„Nee. Het is bewezen dat de theorie van het socialisme niet klopt. Alleen Fidel Castro gelooft er nog in. De sociaaldemocratie volgt de parlementaire weg naar een sociale en democratische rechtsstaat. Daar voel ik me goed bij.”
Wat vindt u van de huidige coalitie?
„Ik ben zeker blij dat die er is. Wel had ik liever een regering met GroenLinks erin gezien. Die staat als linkse partij toch dichter bij ons. Maar ik prijs de moed van de ChristenUnie om mee te doen. Ook vind ik het plezierig om oud-collega Van Middelkoop op Defensie te zien.”
Volgens sommigen is de ChristenUnie veel linkser dan het alsmaar liberalere GroenLinks.
„Op sociaal gebied is dat misschien zo. Maar op het punt van de Europese integratie is de CU toch weer conservatief. Het is een mooi mengsel.”
Iemand heeft ooit gezegd dat u Hare Majesteit tutoyeert.
„Dat is onjuist. Ik heb altijd netjes u tegen haar gezegd.”
Behoort u wel tot haar vriendenkring?
„Niet meer zo. Toen ze zich voorbereidde op het koningschap, had ik contact met haar en prins Claus. Net als nu Willem-Alexander en Maxima had ze een kring van mensen met wie ze van gedachten wisselde. Ze had een besloten opvoeding gehad en wilde meer horen. Maar sinds haar troonsbestijging is dat contact vanzelfsprekend afgenomen.”
Kan dat te maken hebben met uw visie op de monarchie?
„Dat lijkt mij niet, want ook toen was ik daar heel open in. Prins Claus sprak terecht van een republiek met een erfelijk staatshoofd. Een monarchie veronderstelt dat de monarch de politieke verantwoordelijkheid heeft. Maar die ligt bij ons bij de regering.”
In die betekenis zijn er in de westerse wereld helemaal geen monarchieën meer.
„Dat is dan maar goed ook.”
Hoe ziet u de toekomst voor onze ”monarchale republiek”?
„Zolang ons staatshoofd het zo voortreffelijk doet, is er geen reden voor verandering. Wel zijn hier en daar aanpassingen nodig. Het lijkt mij bijvoorbeeld goed dat de minister-president op Prinsjesdag zijn eigen Troonrede zelf voorleest. Het staatshoofd kan zo’n bijeenkomst in de Ridderzaal dan openen en sluiten met een korte en minder saaie toespraak. Het mooie ritueel met de gouden koets moeten we natuurlijk in ere houden.”
Welke inhoudelijke rol blijft er over voor het staatshoofd?
„Bij kabinetsformaties moet de Tweede Kamer initiatief nemen. Al in 1984 adviseerde de commissie-Biesheuvel dat de Kamer binnen een wettelijke termijn de kabinetsformateur aanwijst, die dan door het staatshoofd wordt benoemd. Alleen als de politiek het niet redt, kan het staatshoofd de regie nemen.”
Wat gaat u nu doen?
„Mediteren over de vraag waartoe we op aarde zijn. Verder heb ik nog klussen van niet-politieke aard, zoals het voorzitterschap van Centrum ’45 in Oegstgeest, dat zorgt voor slachtoffers van vervolging en geweld, en van de Vereniging Openbare Bibliotheken. Ook wil ik meer gedichten lezen en van mijn kleinkinderen genieten.”
Levensloop Erik Constant Maria Jurgens
Prof. mr. E. C. M. Jurgens werd in 1935 geboren in het Duitse Altona als vijfde van zes kinderen. Vader Rudolf was bestuurder bij het Unileverconcern.
Een jaar na Eriks geboorte week het gezin vanwege de naziregering uit naar Engeland. Vanaf 1947 tot 1953 ging hij naar de rooms katholieke kostschool St. Willibrorduscollege in Zeist. Vervolgens studeerde hij publiekrecht aan de Gemeente Universiteit in Amsterdam.
Hierna begon hij een combinatie van een academische en politieke loopbaan. Hij was onder meer hoogleraar staats en mediarecht aan de Vrije Universiteit en de Rijksuniversiteit Limburg. Hij groeide uit tot een gerespecteerd kenner van het staatsrecht. Zo was hij een van de docenten van de huidige minister van Justitie, Hirsch Ballin.
In 1967 trad hij toe tot het hoofdbestuur van de Katholieke Volkspartij (KVP), maar werd in datzelfde jaar medeoprichter van de Politieke Partij Radikalen (PPR). Voor die partij zat hij van 1972 tot 1975 in de Tweede Kamer.
Van 1975 tot 1985 was hij voorzitter van de NOS. In 1991 trad hij opnieuw toe tot de Tweede Kamer, nu voor de PvdA. Van juni 1995 was hij lid van de Eerste Kamer, wat hij blijft tot 5 juni. Zijn afvaardiging vanuit de Senaat naar de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa geldt tot eind dit jaar.
Het echtpaar Erik en Doris Jurgens heeft twee dochters en een zoon.