Christelijke spiritualiteit is universeel
Christelijke spiritualiteit is geen gereformeerde specialiteit. Ze is even universeel als religie. Wel heeft de gereformeerde variant zijn specifieke trekken. Aldus prof. dr. A. de Reuver woensdagmiddag in zijn oratie bij zijn afscheid als bijzonder hoogleraar wegens de Gereformeerde Bond aan de Universiteit Utrecht. Hieronder een deel van zijn afscheidscollege, met als titel: ”Geloven in liefde. Over een ’profitelijck boecxken’ uit de vroege Hervorming”.
De Nieuwe Rotterdamsche Courant van 12 april 1896 bracht een voor boekenliefhebbers opwindend bericht. In Boskoop had men bij het afbreken van de dorpstoren vijf zestiende-eeuwse boekjes ontdekt, die tussen het metselwerk verscholen lagen. Hoe ze er ooit beland zijn, laat zich raden. Het betreft verboden ”evangelische” lectuur. Waarschijnlijk heeft de eigenaar toen de toren werd opgebouwd zijn belastend bezit willen verbergen, in de ijdele hoop het in minder dreigende tijden weer uit de provisorische kluis te voorschijn te halen.Voor een van deze boekjes vraag ik vanmiddag uw aandacht. De beduimelde staat waarin men dit werkje aantrof, wijst op veelvuldig gebruik, en het feit dat het een herdruk betreft, wellicht op langdurig profijt. Dit laatste zou in ieder geval corresponderen met de titel: ”Een profitelijck ende troostelick Boecxken”. Het biedt een pastorale beschouwing over het geloof en over de liefde tot God, en -bij wijze van toegift- een contemplatie over de liefde van Christus en zijn bruid. Elke vermelding van vervaardiger, drukker en jaartal ontbreekt, evenals een paginering van de in totaal slechts 56 kleine bladen. Het enig bekende exemplaar bevindt zich in de Haagse KB.
Terwijl het voor de huidige onderzoeker echt een sensatie is dit povere bandje onder ogen te krijgen en de belegen geur ervan op te snuiven, was de receptie indertijd bepaald niet onverdeeld gunstig. Enerzijds werd het blijkbaar stuk gelezen, anderzijds als ketters veroordeeld. Sedert 1546 is het -althans een eerdere druk ervan- bij herhaling op de lijst van verboden boeken geplaatst. Wie kennisneemt van de inhoud, kan zich daarbij wel iets voorstellen. Alleen al het feit dat de auteur over allerlei typisch rooms-katholieke items het stilzwijgen bewaart, was voor de inquisitie voldoende reden om hem van reformatorische sympathieën te verdenken. Wat hij wél omstandig te berde brengt, is de rechtvaardiging door het geloof.
Nu is dit pril protestantse geluid in de volkstaal uiteraard op zich al een boeiend verschijnsel. Toch was het niet alleen dít aspect dat mijn belangstelling wekte. Wat mij om te beginnen aansprak, was om zo te zeggen het register waarmee de schrijver zijn product presenteert. De toonsoort is nergens agressief, de teneur overwegend positief. Gezien de spanningsvolle kerkelijk-politieke situatie van destijds zou men zijn opstelling zelfs naïef kunnen noemen. Deze mildheid belet hem intussen niet herhaaldelijk te verklaren waar het op staat en afstand te nemen van wat de kern van het Evangelie weerspreekt.
Het tweede dat mij fascineerde was het gegeven dat de tekst behalve de vingerafdruk van Luther ook evidente sporen van de moderne devotie vertoont. Vanwege deze symbiose is het boekje te kenschetsen als een katholiek-reformatorisch traktaat. Ook dat was een reden om er een beschouwing aan te wijden, temeer omdat naar de inhoud ervan nog niet eerder uitvoerig onderzoek is gedaan.
Pretentieloos
Evaluerend is te zeggen dat dit traktaatje een waardig specimen vormt van de publicitaire oogst die het vroege protestantisme heeft opgeleverd. Natuurlijk vormt de lectuur niet meer dan een momentopname. Maar het betreft wel een moment in een spiltijd van de Europese geestesgeschiedenis, een fase waarin de eeuwenlange eenheid van de Katholieke Kerk in het Avondland teloorging.
Historisch onderzoek wijst uit dat deze breuk zich eerder geleidelijk dan abrupt voltrok. Maar dat niet alleen. De scheiding der geesten was, zeker aanvankelijk, ook niet absoluut. Afgezien van militante radicalen die zich in vroeg stadium onder dopersen roerden en in de tweede helft van de eeuw ook onder gereformeerden, waren tal van hervormingsgezinden wars van revolte en zich bovendien bewust van een overgeleverd erfgoed dat zij met de Romana gemeen hadden. Wat zij beoogden, was dan ook geen schisma, maar zuivering en herstel. Zij streefden meer naar wederkeer dan naar iets nieuws. Hun ideaal lag in de herwaardering en herijking van met name augustijnse bronnen.
Ons boekske is er een pretentieloos toonbeeld van hoe de bevindelijke innigheid van Windesheim zich met het beloftegeloof van Wittenberg laat verbinden. De auteur is hierin onbevangen en treedt niet uitgesproken, laat staan uitdagend, in debat. Toch werd zijn geschrift niet zonder reden op de index geplaatst. Hoewel hij geen partijmens is, kiest hij wel partij. Hij doet dat echter zo, dat hij met behoud van Thomas’ innigheid het reformatorische beginsel van de drie sola’s gestand doet alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Misschien wás het dat ook wel naar zijn besef en beschouwde hij het lutherse gedachtegoed als een volstrekt legitieme aanscherping van de klassieke doctrine. Dat zou een verklaring vormen van de ongedwongen manier waarop hij Thomas’ ideeën in die van Luther incorporeert.
Bemiddelend
Het is met name deze bemiddelende opstelling die ik waardevol acht. Vanuit mijn eigen optiek denk ik hierbij aan drieërlei terrein.
Het eerste gebied betreft de theologiebeoefening. De bijzondere leerstoel die mij was toevertrouwd, bracht met zich mee dat ik onderzoek en onderwijs had te verrichten in gereformeerde zin. Deze gereformeerde habitus heb ik nooit ervaren als beknelling en het reformatorische perspectief niet als blikvernauwing. Dat zou ook pertinent indruisen tegen de erflaters van de reformatorische beweging. Zij kozen koersvast hun weg, maar in rapport met voorreformatorische bronnen waarmee zij zich, zij het kritisch, verwant wisten en waardoor zij zich ook lieten scholen.
In deze openheid heb ook ik mijn weg gezocht en dankbaar gebruikgemaakt van wat mij uit diverse disciplines en geloofstradities werd aangereikt. Wie in de bestudering van de theologiegeschiedenis de interconfessionele onderzoeksresultaten op dat vlak negeert, blijft in gebreke. Ook een gereformeerd theoloog zal niet verzuimen bij anderen in de leer te gaan. Dat houdt hem bescheiden en voortdurend leergierig, in het besef dat zijn of haar gereformeerdheid nog niet voltooid is, maar in aanbouw blijft. Men is gereformeerd om gereformeerd te wórden.
Het tweede aspect waarbij de geest van ons boekje wat mij aangaat model mag staan, betreft de benadering van de kerk in haar gebroken gestalte. Ogenschijnlijk gaat onze auteur aan deze ecclesiologische kwestie voorbij. Maar uiteraard is hij zich bewust van de kerkelijke breuk die dreigt, en zelfs al is geslagen. Dat zal hem, gezien zijn aard, verdriet doen. Maar meer nog inspireert het hem tot het idee een brug te slaan. Niet omdat hij geen vaste oever heeft gevonden -Luthers genadeleer vormt zijn bodem-, maar omdat hij weet dat aan de overzijde van de kloof een schat ligt opgeslagen die van hoge waarde is. Vandaar die oeververbinding.
Zo nu dienen ook wij naar mijn besef te werk te gaan, als lutheranen en calvinisten, als veelvoudig gereformeerden onderling en eveneens als katholieken en protestanten. Wat scheiding maakt, is soms ingrijpend, breed als de Schelde, en soms futiel, smal als de Geul. Maar wat ter weerszijden van de breuklijnen zowel aan oecumenische symbolen als aan lutherse en gereformeerde confessies voorhanden is, liegt er niet om. Wie zich in dit tijdsgewricht van kerkverlating en teloorgang van geloofsengagement verschanst in eigen bastion, overschat zichzelf. En wie in zelfgenoegzaamheid vergeet dat het Evangelie de gezámenlijke erfenis van heel de wereldwijde christenheid uitmaakt, onderschat de ander.
Ik zal intussen niet ontkennen dat men op zijn tijd de degens kruisen moet, of minder martiaal gezegd: dat er momenten zijn waarop de wégen elkaar kruisen en het tot een kritische ontmoeting komt. Op dat trefpunt staat de Schrift, richtend en richtinggevend, voor ieder zonder onderscheid. Het Woord van de Schrift brengt ook in de plurale context van onze cultuur zijn eigen gezag met zich mee. En de Heilige Geest heeft een dynamiek die het tirannieke dictaat van verlichting en twijfel trotseert.
Wie in dit Geesteswoord schuilgaat, heeft inzake de waarheidsvraag dan ook geen behoefte aan inquisitie en index, maar is tot hoor en wederhoor bereid. De waarheid heeft niemand privé in bezit. Wie Hem, Die de waarheid in persoon is, vindt, weet zich door Hem gevonden, even particulier als solidair.
Het is dit besef dat ons boekske typeert. Het misstaat ook hedendaagse gereformeerde theologen niet, en andersoortige evenmin.
Vroomheid
Ten slotte het derde domein waarvoor het klimaat van ons boekje heilzaam kan zijn. Ik bedoel het veld van de vroomheid. Christelijke spiritualiteit -die ik hier met vroomheid vereenzelvig- is geen gereformeerde specialiteit. Ze is even universeel als religie. Wel heeft de gereformeerde variant zijn specifieke trekken, zoals een diep besef van menselijke schuld en goddelijk erbarmen, een hoog ontzag voor het normatieve gezag van de Schrift, een sterke concentratie op Christus’ offer en Persoon en een groot belang bij het applicatieve werk van de Heilige Geest.
Specifiek mogen deze trekken heten, maar niet uniek en exclusief. Ze zijn stuk voor stuk in de lutherse vroomheid voorradig. Maar ook Luther was aan een traditie schatplichtig. Hij zou geen ontdekking hebben gedaan, als het ontdekte al niet gereed lag: in de Psalmen en bij Paulus, maar ook bij vromen uit de vroege kerk en bij devoten uit de middeleeuwen. Bij hen zag hij, soms overijld, zijn ideeën bevestigd. Kritisch en schiftend ging hij met hen om, maar waar hij Bijbelse vroomheid proefde, begroette hij die met bijval.
Hetzelfde geldt van de gereformeerde spiritualiteit. Bucer, Bullinger en Calvijn zochten in spiritueel opzicht bij voorkeur niet naar wat vervreemding schiep, maar naar wat herkenning opriep en zich liet integreren. De auteur van ons boekske koos geen andere koers.
Ik denk dat wie verlegen is om een eigentijdse katholiek-reformatorische spiritualiteit, in zijn gevolg kan gaan. De oogst daarvan zal een vroomheid zijn die wordt gedragen door het geloof in de belofte en wordt bezield door de liefde tot God. Wie is deze God? Hij is één met de Zoon, Die sprekend Zijn Vader is en Die „met ons één vleesch ende crancheit” werd. Wij zullen voor Hem „geen ander nemen.”
De realiteit van dit geloofsgoed valt voorlopig niet te zien. Dat staat nog uit, verscholen in de schoot van wat is toegezegd. En toch, geloven behelst een eigensoortige perceptie. Het oog van het geloof bespeurt als in een spiegel wat geschreven staat. Anders gezegd, het geloof ziet met de oren wat het veelbelovend Woord verhaalt. Ophanden is wat nu nog niet voorhanden is. De Geest als onderpand staat er garant voor.
Zo is de stoet van pelgrims onderweg, reeds gered, maar nog niet thuis. Ze geloven in Gods liefde en dat doen ze met een liefde die ze van geen vreemde hebben.
De auteur was vanwege de Gereformeerde Bond bijzonder hoogleraar aan het departement godgeleerdheid van de faculteit geesteswetenschappen van de Universiteit Utrecht.