Hij zit op een paaltje en kijkt
Het land is weids, de weg is stil. Eerder, in de meivakantie, toen de zon nog scheen, reden de fietsers in file over Schouwen-Duiveland. Op een stormachtige dag hebben de wind en de vogels het hoogste en het laatste woord. Zonder veel mensen om je heen hoor je de oergeluiden van een laag land bij de zee pas goed.
Wie krullen heeft, raakt ze kwijt in Zeeland. Tenminste, voor even. Tenminste, op de fiets, op zo’n dijkje waarlangs een huis zomaar Bokkebosje heet. En als het zo waait dat de weermannen auto’s met aanhanger afraden over de Oosterscheldekering te rijden.Boswachter Dirk Fluijt van Staatsbosbeheer lacht ongelovig als hij van fietsplannen hoort. Fietsen doe je in de zon en bij windstil weer. Zelf rijdt hij bij voorkeur in zijn groene autootje over Schouwen-Duiveland, of waadt hij gelaarsd door het natte Prunjegebied.
Het vogelgebied Prunje, bij Burgh-Haamstede, is een van de bezienswaardigheden waarlangs het fietsknooppuntennetwerk op Schouwen-Duiveland voert. Het routenetwerk is in Zeeland vrij nieuw; de eerste brochure erover verscheen vorig jaar. Aan het systeem wordt nog steeds gewerkt, maar fietsklaar is het al.
De Zeeuwse variant werkt net zoals de andere knooppuntensystemen in Nederland. De plaatsen waar de paden elkaar kruisen, zijn knooppunten, met elk hun eigen nummer. De fietsfan stippelt aan de hand daarvan een route uit, noteert de nummers op een lijstje en gaat op pad. Het enige wat hij hoeft te doen, is het label met cijfers -wapperend aan zijn stuur- in de gaten te houden én de wit met groene borden.
Zeer simpel. Toch gaat het soms mis. Misschien omdat het bord is weggewaaid, maar waarschijnlijk door onoplettendheid. De vraag die een fietser in het bos bij Westenschouwen bijvoorbeeld in diep gepeins kan doen verzinken, is: Hoor ik nu de bomen ruisen, of is het de zee? En waar is het strand eigenlijk - recht vooruit, of rechts? Zeker is dat er zeemeeuwen boven de Oostenrijkse en Corsicaanse dennen vliegen.
Scheermesjes
De bomen in boswachterij Westerschouwen, met 330 hectare het grootste bos van Zeeland, hebben het geweten dat ze vlak bij de zee zijn gegroeid. Hun kronen zijn grillig scheef geschoren door de zoute wind. Honderd jaar geleden was hier alleen maar een kaal duingebied. Schapen en konijnen aten alles op wat er groeide. Tijdens een orkaan in 1911 blies de wind moeiteloos massa’s zand ver landinwaarts. Om dat voortaan te voorkomen, werden in 1920 rijshoutschermen, helmgras en riet in de duinen aangebracht. Later, in 1923, plantten duinarbeiders de eerste dennen.
Het zand lijkt nog wrokkig om zijn gebondenheid. Hier en daar probeert een dikke laag stuifzand fietsbanden te laten wegglijden. Een weg omhoog voert langs een ”pas op”-bordje, met ernaast een plaatje van een spichtige hond, zo een waar niemand bang voor zal zijn. Twee viervoeters rennen blaffend naar het hek. Ze lijken op het plaatje. Dan zijn daar opeens de duinen. Goed kijken naar het water lukt niet: zandkorrels, scherp als scheermesjes, komen aanvliegen.
Het pad voert weer in wijde kronkels het bos in. Het voelt alsof hier rondjes te fietsen zijn zonder dat er ooit een eind aan komt. Ergens de Noordzee, ergens Neeltje Jans, en jij ergens daartussen. Met vogels, met reeën en met de strandjutter, wiens hut plotsklaps opduikt.
De strandjuttershut is helemaal legaal; Staatsbosbeheer richtte hem in. Even verderop verrijst het informatiecentrum van de organisatie. Binnen liggen bijzondere schelpen en zee-egeltjes en vertellen video’s en panelen wetenswaardigheden over het eiland. Verzorgd en mooi. „Zeereep - De blonde top waar alleen de taaiste wuiven”, staat er boven een beschrijving over de meest geharde planten in de buitenste duinen. En bij ”Zee en strand”: „De branding lokt, de plantengroei stokt en de meeuwen lachen.” Iemand heeft de oergeluiden van het lage land gehoord en vertaald.
Zeekraal
Het pad van het fietsknooppuntennetwerk voert via nummer 70 en 71, langs de Oosterschelde, naar het natuurgebied Prunje. Prunje is het grootste gebied binnen Plan Tureluur, een meerjarenplan dat als doel heeft de vroegere vogel- en plantenrijkdom langs de zuidkust van Schouwen terug te brengen.
Op dit terrein is boswachter Dirk Fluijt in zijn element. In zijn grasgroene auto geeft hij een rondleiding door Plan Tureluur. Te voet neemt hij nu niemand mee, niet in het broedseizoen. Daarna -in juli, augustus en september- starten er weer excursies door het gebied. Maar tot die tijd is er vanuit de auto of op de fiets ook genoeg te zien. Fluijt onderbreekt zijn uitleg over Plan Tureluur regelmatig met een greep naar zijn verrekijker. „Zie je die vogels ginds? Dat zijn kokmeeuwen en visdieven. Die zoeken elkaar op.” Hij wijst kluten, kieviten en pleviertjes aan. En een grote groep grote sterns. „Vorig jaar hadden we 2200 broedparen”, zegt Fluijt. Volgens hem zijn het er op dit moment 2000.
In vroeger eeuwen was Schouwen een geliefd gebied voor vogels, vertelt de boswachter. Rond 1600 lag er bij het eiland een binnendijks moeras, ontstaan door veenafgravingen. Wild, ontoegankelijk en waterrijk. Ideaal voor zowel brakwatervogels -zoals de bergeend, de kokmeeuw en de kluut- als weidevogels, zoals de kievit en de kemphaan. Het water was, al naar gelang het jaargetijde, zoet of brak.
De Zeeuwse kust werd minder aantrekkelijk voor de dieren toen watermolens Prunje begonnen droog te leggen en boeren het land gingen bewerken. Open water werd rietland, rietland werd grasland, en toen er in 1877 een stoomgemaal kwam was er voor de vogels nog weinig te beleven op Schouwen. Na de ramp van 1953 werd het gebied verkaveld en verdween het natuurlijk leefgebied van de vogels grotendeels.
Totdat de Zeeuwse Milieufederatie in 1991 Plan Tureluur presenteerde en daarvoor 44 gebieden selecteerde. Zo’n 650 hectare is inmiddels veranderd in een zoutbrak kleimoeras. Staatsbosbeheer en Vereniging Natuurmonumenten beheren elk een deel.
Het gebied ziet bruin met groen en grijs, met inlagen -stroken land tussen twee dijken- en schorren, slikken en kreken. ’s Zomers grazen er koeien, zij zorgen ervoor dat het gras kort de winter ingaat. „Anders eten de ganzen en eenden het niet.” De koeien gaan gefaseerd het gebied in, vertelt Fluijt. „Stel je een kudde van 200 dieren voor die door een kolonie visdiefjes banjert.” Hij laat zien waar ’s zomers zeekraal groeit, een lekkernij voor de kustbroedvogels.
Verstormd
Stevige wind mag bij fietsers dan tijdelijk de krullen uit het haar waaien, voor vogels op de vlakte is het dramatischer. „Vorig jaar is er geen visdief groot geworden”, zegt de boswachter. „Het was zo koud. Ze zijn gewoon verstormd. Windkracht 8 moet voor de jonge vogels geen drie dagen duren.”
Dan, op de terugweg, laten twee bijzondere vogels zich zien. De eerste is de lepelaar, of eigenlijk zijn het er twee: ze zwemmen met een vaartje vooruit, hun kop onder water, en komen dan weer boven, de mond vol met van alles. „Ze zeven het water. Ze hebben hun bek vol tandjes, als zeefjes.” De tweede is een bruine vogel met lange, rode poten en een puntige snavel. ”Dâkje” noemen de Zeeuwen hem, omdat hij een pluk gras als een dakje boven zijn nest hangt. Naar hem is het Zeeuwse natuurontwikkelingsplan genoemd. Hij is het hele jaar door in en rond de Oosterschelde aan te treffen. De tureluur. Hij zit op een paaltje en kijkt.
Reserveren voor een rondleiding door Plan Tureluur kan bij de balie van de VVV in Burgh-Haamstede. Daar zijn ook de kaarten van het Zeeuwse fietsknooppuntennetwerk verkrijgbaar. Meer informatie: 0900-2020233, www.vvv-zeeland.nl, www.fietsknooppuntennetwerk.nl en www.staatsbosbeheer.nl.