Vrede
Het is hier als bij Simeon: „Nu laat Gij, Heere, Uw dienstknecht gaan in vrede.” De tekst zegt „in vrede,” alsof er staat: ze worden weggeraapt vóór de dag van het kwaad. Dit is echter nog een hogere trap van hun geluk, …zij gaan in vrede. Zij bezitten vrede van binnen, een bevredigde consciëntie, die voor hen is als een gedurige maaltijd.Die vrede blijft bij hen, ze beheerst hun hart en zinnen. Zij leggen hun hoofd in vrede neer, met blijdschap. Met volle gerustheid in hun gemoed rusten zij op hun slaapstede. Na de dood gaat hun ziel naar de hemel, om de eeuwige vrede bij God te genieten en bij Jezus Christus, de Vredevorst, Die hen verworven heeft, en tot de Heilige Geest, Die de vrede verzegelt. Zij gaan in het hemels Jeruzalem, die stad des vredes, waar geen vijanden kunnen komen. Alle vijanden zijn buiten, alle vrienden binnen.
Tot de moordenaar zei Christus: „Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.” Het paradijs, waar geen dood, noch rouw, noch gekrijt, noch moeite wezen zal, want deze eerste dingen zijn voorbijgegaan. Is de ziel dan zo gelukkig, het lichaam zal rusten op zijn slaapstede (het graf). Het is een slaap waaruit Gods kinderen verfrist zullen ontwaken. Zij rusten van de zonden, waar zij vermoeid tegen hebben gestreden.
Henricus de Frein, predikant te Middelburg (Het zalig uiteinde (van J. Plancius) 1725