Relicanon: een achterhoedegevecht
De recent gepresenteerde relicanon is feitelijk een achterhoedegevecht, stelt prof. dr. Marit Monteiro. Ze constateert een stuk verlegenheid met het christelijk erfgoed in de inmiddels seculiere westerse landen.
In het Reformatorisch Dagblad van maandag werd aandacht besteed aan het debat dat de Vereniging voor Nederlandse Kerkgeschiedenis vorige week zaterdag organiseerde rond de relicanon die het opinieblad VolZin in zijn paasnummer presenteerde.Dit debat draaide onder meer rond de kwestie integratie (van religie in de nationale canon voorgesteld door de commissie-Van Oostrom) dan wel segregatie (vasthouden aan een afzonderlijke relicanon).
Een meerderheid van de deelnemers aan dit debat, onder wie ook ik, bepleitte integratie. Wij plaatsten daarbij de uitdrukkelijke kanttekening dat de nationale canon, die momenteel gereviseerd wordt, religie ook na 1637 als maatschappelijke factor serieus moet nemen.
Op de retorische vraag wat kerk- en religiehistorici gaan doen als de commissie-Van Oostrom deze kritiek laat voor wat die is, heb ik tijdens de bijzonder geanimeerde gedachtewisseling bij wijze van grapje geopperd: aan de schandpaal nagelen misschien? Dat precies deze zinsnede in het verslag over het debat in het voornoemde artikel is opgenomen, viel me op.
Veel relevanter voor dit verslag lijkt mij namelijk de vaststelling dat de relicanon feitelijk een achterhoedegevecht is. Er is buitengewoon lauw op gereageerd in de dagbladpers.
Precies dit illustreert dat zo’n canon, die vooral met het geïnstitutionaliseerde christendom geassocieerd wordt, weinig weerklank zal vinden in en buiten het onderwijs. Menigeen -historicus of niet- beschouwt de christelijke cultuur inmiddels als een nostalgische cultuur, verbonden met een verleden dat voorgoed voorbij is.
Begrip
Tot die visie moeten religie- en kerkhistorici zich verhouden. De commissie-Van Oostrom heeft dat gedaan door -zonder een expliciete visie op religie overigens, zoals commissiesecretaris Hubert Slings toelichtte- religie na 1637 buiten beschouwing te laten. Haar canonvoorstel weerspiegelt de algemene verlegenheid die is ontstaan in de omgang met christelijk (confessioneel) erfgoed in seculiere democratieën gebaseerd op religieuze en culturele tolerantie.
Een afzonderlijke relicanon zal, zo is mijn stellige overtuiging, niet helpen om in het onderwijs bruggen te slaan naar de historische geloofs- en voorstellingswerelden waarin religie betekenisvol was en is. Wat wel helpt, is religie als sociaal-culturele factor van betekenis opnemen in de nationale canon, zodat jonge generaties Nederlanders beter begrijpen welke rol en functie religie in verleden en heden heeft (gehad) in een samenleving als de onze.
voetnoot (u17(De auteur is hoogleraar geschiedenis van het Nederlands katholicisme aan de Radboud Universiteit Nijmegen.