Kritiek op lage positie kerkelijk werker
AMSTERDAM - „Waar de Protestantse Kerk in Nederland met het rapport ”Pastor in beweging” vijf stappen vooruit deed, ging ze in april met het nieuwe rapport ”Werken in de wijngaard” weer drie stappen achteruit. En zo gaat het al decennialang. De synodes lijden aan krampaanvallen als het gaat om de positie van de kerkelijk werker.”
Dr. H. A. Post, die deze woorden maandag sprak op een symposium van de Vrije Universiteit in Amsterdam over de kerkelijk werker, is niet tevreden over de nieuwste synodebesluiten van de PKN. „Zij besloot dat in uitzonderingsgevallen hbo-theologen kunnen worden toegelaten tot de bediening van Woord en sacrament. Evenals de mogelijkheid dat de kerkelijk werker in het ambt van ouderling of diaken wordt bevestigd, zal deze optie de komende tijd worden uitgewerkt. Deze twee voorstellen conflicteren met de gereformeerde ambtsleer. De kerkelijk werker blijft bovendien een inferieure positie behouden ten opzichte van de predikant en blijft een vage figuur in de gemeente. Aan een vage constructie zit naar mijn mening een aspect van onrecht.”Dr. Post vindt het kwalijk dat de kerk geen echt beroepsprofiel voor de kerkelijk werker maakt. Kerkordelijk vallen zij onder de ”bedieningen”, functies of aanstellingen die geen ambt zijn. „De bediening is een restcategorie. Dat onder bedieningen ambten vallen die formeel geen ambt zijn, is een dubbelzinnigheid. Het onderscheid tussen bediening en ambt is een formeel kerkordelijk onderscheid, dat in de praktijk voortdurend aanleiding heeft gegeven tot verwarring en frustratie.”
Evenals in zijn proefschrift bepleit dr. Post dat een kerkelijk werker die als voorganger een gemeente dient, in het ambt van predikant moet worden geplaatst. Voor andere beroepskrachten met een eigen specialisatie zou een vierde ambt dienen te worden geschapen.
Opmerkelijk vindt dr. Post het dat er in de Christelijke Gereformeerde Kerken met het oog op zendingsgemeenten het ambt van evangelist is gekomen. „Een vraag is of het begrip ”zendingsgemeente” in de toekomst niet opgerekt gaat worden. Nederland is tenslotte een zendingsland, dus kan elke kerk zeggen een zendingsgemeente te zijn. In dat geval zal het onderscheid tussen predikant en evangelist vervagen. De vraag is verder of het hier bij zal blijven. Kleine gemeenten die geen predikant zullen kunnen onderhouden, zullen kunnen gaan vragen om een andere bijzondere status, waardoor ook zij een hbo’er kunnen aanstellen als bijzondere dienaar van het Woord.”
Dr. Posts promotor, prof. dr. A. van de Beek, betreurt het dat er wel een ambtsdiscussie is, maar geen ambtsvisie. „Spoedig komt men bij algemene, niet-specifiek kerkelijke categorieën terecht als afwegingscriteria. Deze cirkelen om het modewoord competentie. Buitenstaanders krijgen de indruk dat de discussie over de hbo-opgeleide en de academisch opgeleide uiteindelijk om niets anders gaat dan om het beschermen of veroveren van verworven rechten.”
De Amsterdamse hoogleraar vindt dat de huidige discussie op een dood spoor zit. Hij hekelde het kerkordelijk verschil tussen ambten en bedieningen. „Waarom is er wel een academische opleiding nodig voor de bediening van het Woord en niet voor de verkondiging van het Evangelie? Het is immers een puur ambtelijk verschil, een verschil in bevoegdheidscompetentie en niet in opleidingscompetentie. Op het moment dat men argumenteert dat het ambtelijk gezag niet zomaar aan ieder verleend kan worden, zijn we weer terug bij de functionele discussie. Het ambt is dan alleen een extra gezag dat aan bestaande voorwaarden wordt toegevoegd.”
Prof. Van de Beek voert een pleidooi voor het ambt als een bewaker van de overdracht van de geloofstraditie. „We ontkomen niet aan de keuze tussen apostolische successie en de waan van de dag. We moeten vandaag inzetten bij het besef dat de gemeente geleid moet worden door mensen die haar kunnen bewaren bij de traditie waarin Christus ons wordt overgeleverd. De opleiding is ondergeschikt aan de levende representatie van de traditie. De nadruk op het examen heeft ertoe geleid dat allerlei mensen leiding zijn gaan geven aan de kerk die niet zijn geworteld in de regel van het geloof. En daartegen was nu juist het ambt een wapen.”
Uit bijdragen van de rooms-katholieke deskundigen dr. A. H. C. van Eijk en mr. dr. A. P. H. Meijers bleek dat de pastoraal werkers in de Rooms-Katholieke Kerk ambtelijk zijn ingekaderd. Dat betekent echter niet dat zij een duidelijk uitgewerkte positie hebben. Volgens dr. Meijers is de lijn van het Vaticaan dat de preekbevoegdheid van pastoraal werkers wordt ingeperkt. „Een manier om dat te realiseren is ook het terugdringen van de Woord- en communievieringen ten gunste van de officiële eucharistie. Per consequentie krijgt het takenpakket van de werkers minder body.”