Heilig avondmaal
Zie daar, hoe billijk en op welke goede gronden David dan in de tekst betuigt: „Mij zal niets ontbreken.” O, zalige roem van een gelovige ziel! O, die alleen gelukzalige staat van des Heeren lievelingen! Iemand van deze wereld die veel bezit van de wereld mag zich inbeelden dat alles wel is en dat hij geen gebrek heeft. Maar o, hij is een arme worm. Een Ezau mag zeggen: Ik heb veel. Een Jakob kan echter zeggen: Ik heb alles. Dat is het voordeel van hen die de Heere tot hun Herder hebben en zeggen: „Mij zal niets ontbreken.” Zo zegt David: Die de Heere zoeken hebben geen gebrek aan enig goed.
Kom, verhef u nu eens in uw geluk, kind van God, want alleen u spreek ik hier aan. De onbegenadigden vallen geheel buiten de beloften van mijn tekst. Kom, wilt u nu uw staat met de allerrijkste man verwisselen? Nee toch! Wat is het toch een geluk zo’n Herder te hebben, bij Wie u niets ontbreken kan.Hoe zal het u bij de bediening van het heilig avondmaal bijzonder te pas komen. Hier richt Hij nu Zijn tafel toe voor uw aangezicht en Hij schenkt uw beker overvloedig in. Opdat u zeggen moet: „Mij zal niets ontbreken.” Dat eten is hier, vrienden. O, eet het goede en laat uw ziel in vettigheid zich verlustigen.
Abraham Hellenbroek, predikant te Rotterdam (”Keurstoffen”, 1734)