Duitse kerken erkennen elkaars doop
HANNOVER - Veertig jaar na de grote kerken in Nederland hebben de Rooms-Katholieke Kerk, de Evangelische Kerk (EKD) en negen kleinere kerken in Duitsland besloten elkaars doop te erkennen.
Wie bijvoorbeeld in de Rooms-Katholieke Kerk de doop heeft ontvangen, wordt niet opnieuw gedoopt als hij tot een van de andere tien kerken toetreedt. De leiders van de kerken ondertekenen komende zondag in Magdeburg de verklaring over de wederzijdse erkenning. Al tientallen jaren bestaan er zulke overeenkomsten tussen bisdommen en een regionale kerk van de EKD, maar op landelijk niveau ontbrak zo’n verklaring.De tekst, die met de steun van de Evangelische Kerk van Duitsland en de Duitse Katholieke Bisschoppenconferentie gepubliceerd wordt, stelt dat de kerken een gemeenschappelijke basisvisie hebben over de doop, ook al kan de interpretatie daarvan verschillen. „Daarom erkennen wij elke doop die overeenkomstig de opdracht van Jezus in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest door het onderdompelen in het water en/of het overgieten met water wordt uitgevoerd en verheugen wij ons over elke mens die gedoopt wordt. Deze wederzijdse erkenning van de doop is de uitdrukking van de door Jezus Christus gevestigde band van de eenheid. De aldus voltrokken doop is eenmalig en onherhaalbaar.”
Het document wordt ondertekend door leiders van de Evangelische Kerk, van de Rooms-Katholieke Kerk, de Ethiopisch-Orthodoxe Kerk, de anglicaanse gemeenschappen van Duitsland, de Armeens-Apostolisch Orthodoxe kerk van Duitsland, de Evangelisch-Oud Gereformeerde Kerk van Nedersaksen, de Evangelische Broederschap, de Herrnhuter Broedergemeenschap, de Evangelisch-Methodistische Kerk, het katholieke bisdom van de Oud-Katholieken van Duitsland, de Orthodoxe Kerk in Duitsland en de zelfstandige Evangelisch-Lutherse Kerk.
Het streven naar de wederzijdse dooperkenning kwam in de jaren zestig in Nederland in een stroomversnelling, nadat prinses Irene was overgegaan naar de Rooms-Katholieke Kerk. De toenmalige aartsbisschop van Utrecht, kardinaal Alfrink, had haar in het geheim opnieuw het doopsel toegediend. Dat wekte grote verontwaardiging in de Nederlandse Hervormde Kerk, waarvan de prinses lid was.