„Basisschool presteert ondermaats”
MILLINGEN A/D RIJN - De overheid moet aangeven wat leerlingen aan het eind van de basisschool moeten kennen en kunnen. Het basisonderwijs functioneert nu onder de maat.
Dat heeft drs. P. R. L. van Dam, die tot vijf jaar geleden hoofd was van de afdeling basisonderwijs van het toetsinstituut Cito, maandagmorgen verklaard. Van Dam analyseerde de Periodieke Peilingen van het Onderwijsniveau (PPON) die het Cito sinds 1986 gedaan heeft. „Deze peilingen vinden buiten het onderwijs weinig weerklank. Het dringt onvoldoende tot het grote publiek door dat het basisonderwijs op bijna alle vakgebieden niet goed genoeg presteert. Het valt tegen wat leerlingen leren. Ze steken veel minder op dan we denken.”De wetgever heeft geformuleerd welke vakken op het rooster moeten staan en aan welke onderwerpen aandacht moet worden besteed. „Aandacht, dat is veel te vaag”, zegt de Millingse onderzoeker. „Er is geen eindnorm gesteld.”
Daarom heeft het Cito zelf aan de hand van schoolboekjes en met hulp van deskundigen beschreven wat leerlingen aan het eind van groep 8 moeten kennen en kunnen. Dat wordt vervolgens getoetst, waarbij 75 procent van de kinderen een voldoende moet halen. Bij begrijpend lezen was dat slechts 50 procent. Studerend lezen: 50 procent. Luisteren: 50 procent. Grammatica en interpunctie: 50 procent. Stijl, zinsontleding, woordbenoeming en -begrip: tussen de 30 en de 35 procent. Kaartlezen: 34 procent. Topografie: 16 procent. De meeste tijdvakken van geschiedenis: tussen de 34 en de 58 procent. Zingen: 12 procent. Natuurkunde: 50 procent. Techniek: 34 procent.
Vorig jaar verscheen een PPON-rapport over rekenen, het enige dat stof deed opwaaien. Minder dan 30 procent van de kinderen haalde de norm, en dat was duidelijk slechter dan in 1986. Behalve bij rekenen is alleen bij topografische kennis een duidelijke achteruitgang bekend, zegt Van Dam. „Bij de overige vakken is het Cito nog bezig met een vergelijking.”