„Protestantse oernoties onmisbaar in theologie”
AMERSFOORT - In de theologiebeoefening moeten we fundamentele grondmotieven uit de protestantse traditie opnieuw voor het voetlicht halen. Dan kunnen we niet om de rechtvaardiging van de goddeloze heen.
Prof. dr. F. G. Immink bepleitte dat donderdag tijdens de jaarlijkse predikantendag van de Bond van Nederlandse Predikanten (BNP) in Amersfoort. De rector van de Protestantse Theologische Universiteit en hoogleraar praktische theologie sprak over de kracht van het protestantisme, evenals prof. dr. F. de Lange, hoogleraar ethiek aan dezelfde universiteit.„Theologisch gesproken”, zei prof. Immink, „vormt de iustificatio (de rechtvaardiging van de goddeloze) het hart van de protestantse theologie. Het is mijns inziens nog steeds een uiterst interessant en actueel concept.”
De hoogleraar gaf aan verwantschap te zien tussen de bevindelijk gereformeerden, de uit Doleantie en Afscheiding voortgekomen gereformeerden en de evangelisch georiënteerde protestanten. „Zij allen hebben een zeker besef van de noodzaak van wedergeboorte en bekering als onderdeel van het geloof. Alleen de accenten worden verschillend gelegd. Bevindelijk gereformeerden blijven wat meer in de boetvaardigheid steken, terwijl de vanouds synodaal gereformeerden wat gemakkelijker over de gelovige als kind van God spreken. De evangelische stroming ziet bij de bekering de nieuwe mens tevoorschijn komen die het oude leven afschudt.”
Uitwendig
In zijn lezing richtte prof. Immink zich speciaal tot de evangelische beweging: „Mijn vraag is: Wordt de nadruk op de bekering wel voldoende in evenwicht gehouden door de notie van de rechtvaardiging? Wordt daar wel voldoende theologisch op gereflecteerd?”
Aan het slot van zijn lezing riep de hoogleraar ertoe op zaken zoals „stijl in de liturgie, de ambten, de liturgische formulieren, het kerkelijk instituut, de belijdenis en het dogma” niet af te doen als uitwendig, statisch en dus tweederangs. „Het zijn dragers van de geloofsgemeenschap.”
Prof. De Lange concludeerde tijdens zijn lezing dat de godsdienstige basis van het gereformeerde protestantisme ligt in het gevoel van de enkeling dat hij of zij uiteindelijk van God afhankelijk is. „Die godservaring wordt gekoppeld aan het besef dat we er zijn, maar er ook zomaar geweest kunnen zijn. Tegelijkertijd is God de achilleshiel van de gereformeerden. Te veel gereformeerden zien God als een God op lichtjaren afstand.”
Ander godsbeeld
Volgens prof. De Lange is er schijnbaar iets misgegaan in de gereformeerde traditie, als „de God van Calvijn” voor de meeste mensen vandaag in de kerk en daarbuiten staat voor een „verre God op lichtjaren afstand, Die naar believen ingrijpt in de loop der gebeurtenissen. Een God Die zo weinig deelheeft aan ons bestaan, zo afwezig is dat het weinig verschil maakt of we in Hem geloven of niet.”
Prof. De Lange pleitte voor een ander godsbeeld, een besef van een God „in Wiens werkelijkheid we zijn opgenomen en aan Wie we deelhebben en steeds intenser deelnemen, totdat Hij alles in allen is.” God verschilt oneindig van de mens, maar is „geen ding onder, boven ons.” Kennis van God verwerft de mens niet als toeschouwer, maar als deelnemer. Prof. De Lange sprak van panentheïsme: het besef dat alles in God is.
Protestanten moeten beter beseffen dat zij bij een traditie aanknopen, zei hij. Van nature zijn ze behept met een soort „onmiddellijkheidswaan, gevoed door de idee dat mensen rechtstreeks toegang kunnen hebben tot de tekst van de Bijbel, de wil van God of de rationaliteit.” Zij ervaren de Reformatie niet als een hervormingsbeweging maar als een radicale breuk met het verleden, alsof de ware kerk pas in de zestiende eeuw bij Luther en Calvijn begon. Protestanten knopen echter net als andere gelovigen bij een traditie aan, of ze het nu beseffen of niet, zei De Lange. Volgens hem toont de protestant zich nergens protestantser als in de kramp waarmee hij ontkent nog langer protestants te zijn.