Belijdenis blijft belangrijk skelet
Blijft de gereformeerde belijdenis van belang? Is die traditie de enige ware? Of is er plaats voor verwondering over Gods wijsheid in andere tradities? Het woord traditie kwam recent ter sprake tijdens een symposium van de Evangelische Hogeschool. Ook in de in februari gehouden Bavincklezing van dr. B. Plaisier dook het op. Bij het zoeken naar een antwoord op de gestelde vragen is het nodig elkaar goed te begrijpen.
Bij het zoeken naar bescheidxx op de genoemde kwestie let ik eerst op de betekenis van het begrip traditie. Het duidt in eerste instantie op gewoonten die al jaren of eeuwen onder een bevolkingsgroep leven. Het overdragen van tradities heeft betrekking op het doorgeven van opvattingen en gedragspatronen. De postmoderne cultuur beschouwt zulke traditie vaak als conservatisme dat nieuwe ervaringen afremt.Sommige als christelijk getypeerde oude gebruiken, ook tradities genoemd, onderstrepen de waarde van Gods Wet en Evangelie. Af en toe echter druisen zulke gewoonten tegen de Bijbelse boodschap in. Soms ontvangen ze zelfs een hoger gezag dan het Woord. Tal van zulke tradities spruiten voort uit een wereldse wortel en staan op gespannen voet met aan christenen van Hogerhand aangereikte leefregels.
Geloofsrichting
Er bestaat echter ook een ander gebruik van het woord traditie. Het kreeg een aan godsdienst gerelateerde inhoud op deze manier: het verwijst naar een bepaalde geloofsrichting. Niet naar details,maar naar de grote lijn. Ook godsdienst wordt immers doorgegeven als beproefde opvatting, of deugdelijk gedragspatroon. Van geslacht op geslacht. Niet zonder reden typeerde dr. H. Berkhof de kerk als overdrachtsinstituut.
Zo staat de Evangelisch-Lutherse Kerk, die nu participeert in de Protestantse Kerk in Nederland, in de lutherse traditie. De liturgische formulieren die in veel kerken in een doopdienst, bij een huwelijksbevestiging of de viering van het heilig avondmaal nog altijd worden gebruikt, maken deel uit van de gereformeerde traditie. De Kerk van de Nazarener identificeert zich met de arminiaanse traditie. En er valt meer te noemen.
Waarom gebruiken mensen bij het spreken over diverse geloofsrichtingen het begrip traditie? Misschien omdat iemand verschillen relativeert of zelfs bagatelliseert. Wie het heeft over de arminiaanse, de lutherse en de gereformeerde traditie zegt daarmee tevens, bewust of onbewust, dat het geloof van de ouders enigermate de geloofstraditie van de kinderen bepaalt. Dat zou kunnen duiden op gelijkwaardigheid.
Grote en kleine t
De tweede betekenis van het woord traditie, de verwijzing naar een specifieke geloofsrichting, riep andere discussie op. Ter zake van de christelijke religie heet er verschil te bestaan tussen grote en kleine traditie. De grote betreft de inhoud van het Evangelie zoals die in alle eeuwen en alle culturen gelijk is. De kleine ontstaat door cultuurvorming. Door de ’verpakking’ die een denkrichting aan het Evangelie geeft.
De gereformeerde belijdenis behoort in die gedachtegang tot wat theologen de vormgeving van het christelijk geloof noemen. Dus niet tot de kern. De confessie behoort tot de vele kerkelijke culturen, kleine tradities, die door creativiteit, het werk van de Geest in en door menselijk handelen zijn ontstaan. In het Evangelie gaat het echter om de universele boodschap van heil, nieuw leven in Christus voor zondaren.
In deze visie is er sprake van veel kleine tradities die met elkaar verbonden zijn in de ene grote traditie. Er zijn diverse richtingen in de ruimte van de wereldkerk met Jezus Christus als Hoofd. „Hoezeer we ook hechten aan een bepaalde traditie, uiteindelijk maakt het niet uit tot welke traditie wij behoren; als wij Hem maar kennen als onze Heiland en dienen als onze Koning”, aldus ds. C. G. Geluk in zijn boek ”Cultuur in beweging”.
Effectief
Vanuit de optiek van traditie als geloofsrichting met onderscheid tussen grote en kleine traditie beantwoorden theologen de vraag van het begin: of iemands eigen geloofsopvatting de enige ware is. Vanuit de gedachte dat de kleine traditie minder belangrijk is dan de ruimte van de wereldkerk, krijgt de vraag of er plaats is voor verwondering over Gods wijsheid in andere tradities vaak een bevestigend antwoord.
Het gevonden onderscheid tussen de grote en de kleine traditie blijkt dus in zeker opzicht heel effectief. Rond de grote traditie groepeert zich de toenadering tussen kerken. Op deze manier gelukt het uitstekend om de actuele, postmoderne, verscheidenheid binnen kerken te legitimeren en uiteenlopende vormen van geloven te doen uitmonden in een op het eerste gezicht eensgezind, oecumenisch proces.
De kerk is in nood. Mr. H. M. Oevermans en dr. ir. A. J. Nederveen schreven eind december 2004 in Wapenveld: „Kleine gereformeerde kerken zouden moeten inzien dat hun huisraad niet voldoet voor het zware weer dat op komst is.” De auteurs adviseerden niet alleen bij de traditie van de eigen kleine kerk te rade te gaan -wat zei Kersten, wat zei Schilder?-, maar bij de grote traditie. Wat zei Augustinus, Luther?
Dr. B. Plaisier, scriba van de Protestantse Kerk van Nederland, citeerde in de recente Bavincklezing dat artikel: „In een tijd van sociale en institutionele fragmentatie vinden wij het van het grootste belang dat er naar vormen en praktijken wordt gezocht om de toegang tot de Traditie van de kerk der eeuwen te blijven vinden. Niet zozeer als beschutting (…) maar als leefruimte met het oog op de vragen van nu.”
Postmodern
’t Schijnt een fraai voorstel. Toch vraag ik mij af of het hameren op het belang van de grote traditie niet van de nood een deugd maakt. Het thema van de Bavincklezing laat iets van die nood voelen: ”Mag de kerk blijven? Teloorgang en blijvend belang van de kerk als instituut”. In die woorden klinkt iets door van een postmoderne dreiging. Is terugkeer naar de zogeheten grote traditie werkelijk het antwoord?
Niemand mag het belang van de Traditie van de kerk der eeuwen onderschatten. Maar dat zij niet behoeft te fungeren als beschutting, verbaast mij. Valt daarin niet te lezen dat vrees voor afwijken in leer of leven een gepasseerd station en daarom niet nodig is? Die veronderstelling groeit, als ik zie dat de Traditie van de kerk der eeuwen dient te functioneren als leefruimte met het oog op de vragen van nu.
Waar heb ik dat woord leefruimte vaker gelezen? Bij F. Ratzel in zijn boek ”Lebensraum” uit 1901. Anno 2007 heeft het een andere doel. Het gaat niet meer om land, maar om mensen die bewegingsvrijheid vragen en zich aan waarden en waarheid niet veel laten voorschrijven. Om hen die vinden dat geloven op z’n eentje ook wel lukt. Zonder de gemeenschap van een belijdende, hetzelfde zeggende gemeente.
Doen verschillen van vroeger er niet toe? Of vormen de verwarring rond wat waar is en de nadruk op grote traditie juist het signaal van een postmoderne reactie? De God zoals die in de Reformatie werd beleden, verdween uit het zicht, schreef dr. J. P. van Riessen in zijn boek ”Verlangen naar God in een verlaten cultuur”. Moeten gereformeerden die belijdenis van de Reformatie liever een beetje bagatelliseren? Uit het zicht laten verdwijnen?
Andere invalshoek
Er bestaat een andere manier om in te gaan op de vraag of m’n eigen traditie de enige ware is. Een andere invalshoek dan die van de postmoderne vraag of de kerk mag blijven. De invalshoek van het gewoon tegenkomen van verschillen in de praktijk van het dagelijks leven. En de mensen daarachter te aanvaarden. Zonder daarbij direct de waarde van het eigen gedachtegoed te relativeren of zelfs te bagatelliseren.
Natuurlijk zit er een kern van waarheid in de oproep tot verdraagzaam omgaan met mensen die op een andere wijze geloven. Luther is in de hemel. Daarvan is elke gereformeerde overtuigd. Ondanks de leer van de consubstantiatie. En het is onjuist om ieder individu dat niet exact dezelfde leer en leefgewoonten koestert als ’thuis’ voor eeuwig af te schrijven. Geen mens is daartoe trouwens in staat.
Maar betekent dit ook dat een calvinist vol blijdschap moet zien op Gods wijsheid in de lutherse traditie als geheel? Ik blijf bij voorkeur verwonderd over de gereformeerde. Hoewel ik haar soms moet vertellen in de taal van deze tijd. Omdat mijn medemens niet altijd begrijpt wat ik bedoel met woorden van vroeger. Het is boeiend om met gereformeerd gereedschap actuele vragen te beantwoorden.
Tijdens het Romeinse Rijk was binnen de vroegchristelijke kerk sprake van veel leerstellige verwarring. Net als in de eenentwintigste eeuw. Maar de aantrekkingskracht van de kerk bestond bepaald niet in die chaos. Mensen wisten zich bekoord door het christelijk leven vanuit het Hoofd van de gemeente. Waarom zou iemand dan de in de gereformeerde belijdenis geformuleerde geloofsleer zomaar relativeren.
Skelet
Ik geloof niet dat het goed is om de zogeheten kleine traditie te bagatelliseren en de grote traditie te overaccentueren. Het lijkt er op dat theologen op die manier de nood der tijden pogen te veranderen in de deugd der eenheid. Ik ben benieuwd waartoe dat relativeren van de zogenoemde kleine traditie uiteindelijk zal leiden. Te vrezen valt dat er op den duur geen waarheid of confessie meer overblijft.
Dr. G. van den Brink toonde zich tijdens het genoemde symposium van de Evangelische Hogeschool niet onverdeeld verheugd over geringere binding aan de gereformeerde belijdenis. Hij zei: „Het lichaam van het geloof kan niet zonder het skelet van de belijdenis.” De gereformeerde geloofsrichting en de calvinistische confessie blijven van groot belang. Al hebben ook anders denkende mensen door de verlichting van Gods Geest indrukwekkende dingen gezegd. En al wordt met voorkeur voor die gereformeerde belijdenis niet ieder die anders denkt automatisch buitengesloten.
De evangelist Lukas schreef al over „de dingen, die onder ons volkomen zekerheid hebben.” Alsof hij wist dat West-Europa globaal gesproken ooit een prooi zou worden van de postmoderne twijfel. Het dogma doet ertoe.