Wetenschapper tussen gelovigen en atheïsten
LEIDEN - Wie theologie studeert in Leiden moet zijn geloof soms even buiten beschouwing laten, vindt prof. dr. H. J. de Jonge. „In de wetenschap gaat het om het zoeken naar voor iedereen toegankelijke kennis, los van geloofsovertuiging.” Toch weigert hij zich vrijzinnig te noemen, ook al gelooft hij niet dat Jezus bij Zijn opstanding het graf leeg heeft achtergelaten.
„Ik wil niemand het lege graf ontnemen, maar je hebt het niet nodig om in de opstanding als realiteit te geloven. Christenen van de eerste generatie, inclusief Paulus, kenden het lege graf niet.”Prof. De Jonge houdt vandaag zijn afscheidscollege als nieuwtestamenticus in Leiden. Hij was sinds 1994 tweemaal decaan van de faculteit, die vanaf de jaren negentig een flinke metamorfose heeft ondergaan. In 1999 kwam naast de traditionele opleiding godgeleerdheid de opleiding wereldgodsdiensten erbij. In 2006 startte de opleiding islamitische theologie.
Verder maakt Leiden deel uit van de ambtsopleiding van de Protestantse Kerk. „De populatie in de opleiding godgeleerdheid is er homogener door geworden. Studenten godgeleerdheid zijn veel meer gericht op het predikantschap dan twintig jaar geleden. Maar het onderwijs binnen de faculteit heeft op het punt van wetenschapsopvatting geen veranderingen ondergaan.”
Alle studenten krijgen theologie op wetenschappelijk niveau. Studenten en docenten betrachten, ongeacht hun eigen overtuigingen, voor de duur van onderzoek of onderwijs een „tijdelijk methodisch agnosticisme”, aldus De Jonge. „We willen niemand het geloof afpakken, omdat we daarover niet gaan. Geloof is de totale zelfovergave aan de gunst van God, zonder enig wetenschappelijk bewijs. Dat wil niet zeggen dat ik geloof en wetenschap hermetisch wil scheiden. Integendeel, er is een wisselwerking tussen beide.
Ik heb in de loop der jaren heel wat onderwerpen uit de systematische theologie of de dogmatiek behandeld op het terrein van de exegese. De dogmatiek houdt de exegese bij de les. Maar de dogmatiek aan de kerkelijke opleiding heeft een eigen statuut, de theologie als geheel daarentegen moet zo veel mogelijk uitgaan van algemeen toegankelijke vooronderstellingen. In de wetenschap gaat het om het zoeken naar kennis die voor iedereen geldt.”
De heersende onderzoeksmethode in de Bijbelwetenschap aan de Leidse faculteit is daarom de „historisch-kritische” methode, dat wil zeggen dat de onderzoeker tracht de bedoeling van de auteur voor zijn oorspronkelijk publiek te achterhalen. De Jonge, die vooral de ontstaansgeschiedenis van het christendom bestudeert, vindt dat de antieke teksten moeten worden uitgelegd zoals de auteur ze voor zijn direct beoogd publiek bedoelde. De historische methode heeft de functie van waakhond, die voorkomt dat iedereen er met die teksten vandoor gaat.
In dit opzicht is hij erg kritisch over de hype rondom het Evangelie van Judas. Hij vindt het absurd dat het Judasevangelie, dat „historisch gezien complete nonsens is”, veel meer aandacht heeft gekregen dan de recente uitgave van alle handschriften van het Nieuwe Testament, de zogenaamde ”editio critica maior”. De Jonge: „Het Judasevangelie is afkomstig van een groep christenen buiten de kerk die zich tegen de hoofdstroom van de kerk keerde. De kerk heeft echter gekozen tegen de gnostiek en voor geschriften die ervan uitgaan dat Jezus een historisch persoon was en dat er aan het eind van de geschiedenis bij opstanding en laatste oordeel een beslissing valt over elk menselijk leven. De kerk kan gegeven haar Bijbel niet anders dan zich daaraan houden.”
Weerstand
Prof. De Jonge bevindt zich in zijn wetenschapsopvatting tussen twee vuren: de atheïsten en de gelovigen. Beiden gaan volgens hem van hetzelfde misverstand uit, namelijk dat het geloof afhankelijk is van historische feiten. „Geloof heeft veel meer te maken met het feit dat mensen zich een symbolisch universum scheppen, dat als dominant en richtinggevend ervaren wordt. Dat is veel ruimer dan de empirische werkelijkheid, en is niet gebaseerd op historische feiten en al helemaal niet op wonderen.”
Hier zal een orthodox-gelovige tegen protesteren.
„Ik heb ook met rechtzinnige studenten altijd goed contact gehad. Zij kunnen, zo is mijn ervaring, heel goed het geloof bewaren en tegelijkertijd correct de wetenschap beoefenen. Ik moest ze echter wel duidelijk maken dat geloof door geen enkel garantiebewijs is te steunen. Geloof staat weliswaar niet los van historische feiten, want de historiciteit en prediking van Jezus moeten als gegeven kunnen worden beschouwd, anders wordt het geloof willekeur. Maar het is niet afhankelijk van de geschiedenis. Je kunt ook niet zeggen: ik geloof omdat de Bijbel dit en dat zegt. Geloven is de beslissing om je aan Gods genade toe te vertrouwen, een radicale overgave die, gezien van binnenuit het geloof, door de Geest is ingegeven.”
Lege graf
Prof. De Jonge kan niets met de gedachte van een door Jezus leeg achtergelaten graf. Zijn verklaring van het ontstaan van het geloof in Jezus’ opstanding is dat volgelingen van Jezus geloofden dat Hij geheel overeenkomstig Gods wil had geleefd en na zijn marteldood in een geestelijk lichaam onmiddellijk in de hemel bij God was verhoogd. Als rehabilitatie. „Pas later heeft Markus dit verhaal gecombineerd met de gedachte dat het aardse lichaam het graf heeft verlaten.” Volgens De Jonge zijn opstanding en hemelvaart ook geen metaforen, zoals vaak gedacht wordt, maar zijn deze feiten volgens de eerste christenen echt gebeurd. „De stoffelijke en ruimtelijke voorstelling daarvan paste in hun wereldbeeld, maar niet meer in het onze. Jezus’ opstanding blijft in het christelijk geloof niettemin onopgeefbaar.”
Als huidige christenen dit verhaal letterlijk lezen, maakt u dan een onderscheid tussen leken en theologen, die het verhaal beter begrijpen?
„Ik ga niet gemeenteleden lastigvallen over het lege graf. Ze mogen dit houden en zijn dan ook door de Heilige Schrift gelegitimeerd. Maar ik vind dat de kerk het lege graf niet nodig heeft, om toch te geloven in de opstanding als een opname in de bovennatuurlijke werkelijkheid van God. Ik verbaas me wel als collega’s nog de historiciteit van het lege graf bepleiten. Het is de taak van de theoloog om ervoor te zorgen dat er geen historisch onverantwoorde dingen gezegd worden in de prediking.
Ik heb in mijn werk ook de betekenis van de noties van opstanding, hemelvaart, verzoening en de wederkomst van Christus naar voren gebracht, waar de kerk mijns inziens haar voordeel mee kan doen. De functie van de exegese is niet alleen die van een waakhond, maar ook die van ontdekker van waardevolle ideeën uit de traditie van de kerk die verloren zijn gegaan. Het is aan anderen te beoordelen of ik daarin ben geslaagd.”