Uitnemender
Toen de vrouw merkte dat hij een Jood was, zowel aan Zijn spraak en kleding, gaf zij hem geen water. Zij verwonderde zich dat hij die een Jood was, water van haar begeerde, daar zij een Samaritaanse was. De Joden wilden immers met de Samaritanen niets van doen hebben.
Hierop volgen de woorden van onze tekst, waar de Heere Jezus haar niet verwerpt vanwege haar plompe onbeleefdheid, omdat ze Hem een druppel water weigert. Nee, Hij berispt haar zeer zacht en beleefd, zoals betamelijk was. Dus neemt de Heere Jezus hier redenen om met haar te spreken over een ander soort water, die Hij haar kon geven. Die zou zij ook van Hem begeerd hebben indien zij Hem in waarheid had gekend. Doch Hij wilde haar tot een nader gesprek brengen om haar te onderzoeken.Het is als wilde Hij tot haar zeggen: Gij meent dat ik een gewone Jood ben en daarom weigert gij mij vriendschap te doen in zo’n kleine zaak (een dronk water). Zo gij Mij echter terdege kende en wat een gave de Heere God aan u en al Zijn volk schenkt, zendende Mij in de wereld, gij zou Mij meer geacht hebben dan gij nu doet. Gij zou uzelf niet goed genoeg geacht hebben Mij water te geven en gij zou bij Mij gebedeld hebben. Ik zou het u ook gegeven hebben. Een uitnemender soort water dan dit water uit deze put.
Arthur Hildersham, predikant in Leicester (”De Fonteyne des Levens”, 1669)