Dorst
„Indien gij de gave Gods kende en Wie Hij is Die tot u zegt: Geef Mij te drinken…”
Johannes 4:10 De Heere Jezus ging bij de waterput zitten, deels omdat Hij vermoeid was en ook omdat Hij zeer dorstig was geworden. Het was immers nabij de middag. Hij deed dat ook om te bewijzen dat Hij ook een waarachtig mens was en dat Hij de gestalte van een dienstknecht had aangenomen, Zich vernederend om ons. Zo heeft Hij onze natuur aangenomen met al haar zwakheden, uitgenomen de zonde. Hij deed dat op zo’n manier dat Hij veel vermoeider en dorstiger scheen te zijn dan wie van zijn discipelen dan ook.
Nu zat Hij daar op de rand van de waterput om wat te rusten en zich te verkoelen. Toen kwam er een vrouw van Samaria om water te putten. Hij begeerde van haar wat water om te drinken. Niet zozeer omdat Hij dorstte naar dat water (hoewel dat ook waar was), maar inzonderheid dorstte Hij naar de zaligheid van deze arme vrouw. Hij wist zeer wel van tevoren wat zij Hem zou antwoorden en dat zij Hem een dronk water zou weigeren. Dus heeft Hij hiermee een oorzaak gezocht om met haar in gesprek te komen en om haar te onderwijzen. Zodra Hij immers met haar in gesprek kwam, vergat Hij Zijn dorst en heeft Hij geen water meer van haar begeerd.
(”De Fonteyne des Levens”, 1669)