Kerk hoort in rampenplan gemeenten
Burgerlijke gemeenten moeten de kerk met een eigen draaiboek in hun rampenplan opnemen. Anders kan de hulp vanuit de kerk bij een ramp niet ten volle worden benut. Dat stelt ds. O. J. Ruff in de brochure ”De rol van de kerk bij een ramp”. Hierin biedt hij kerken een raamwerk aan om zelf een draaiboek voor een rampenplan te kunnen invullen.
De auteur was nauw betrokken bij de hulpverlening aan slachtoffers van de Bijlmerramp in 1992. Ruim een jaar was ds. Ruff parttime in dienst bij Kerkinactie Binnenland en hield hij zich bezig met het ontwikkelen van beleid voor het handelen van de kerk als zich een ramp voordoet.
Uit een vluchtige analyse van een hoeveelheid recente gemeentelijke rampenplannen is hem gebleken dat een aantal taken die kerkelijke instanties goed kunnen uitvoeren en in het verleden ook hebben uitgevoerd -ds. Ruff wijst onder andere op de watersnoodramp van 1953- onderbelicht blijft. „Die taken betreffen in het bijzonder de nazorg, de verwerking, het praten over zingevingsvraagstukken en de herdenking. Zo is vreemd genoeg in het rampenplan van de gemeente Amsterdam de nazorg een taak van de gemeentesecretaris.”
Omdat kerken niet voorkomen in het rampenplan van de gemeente, krijgen ze ook geen bericht wanneer zich een ramp voordoet. Overigens blijkt uit zijn inventarisatie van de kerkelijke activiteiten na de SLM-ramp in Suriname (1989), de Bijlmerramp (1992), de vuurwerkramp in Enschede (2000) en de nieuwjaarsramp in Volendam (2001) dat de kerk wel steeds hulp verleent.
Een van de opdrachten van de kerk is, aldus ds. Ruff, om de mens in nood bij te staan. Hij geeft in de conceptversie van zijn brochure een opsomming van wat de kerk te bieden heeft. In de eerste plaats is dat menskracht. „Predikanten, priesters, pastoraal werkers en andere kerkelijke werkers hebben bij uitstek ervaring met zingevingsvragen.”
Verder wijst hij op de kerkelijke gebouwen, die snel voor crisisopvang kunnen worden ingericht, en op rituelen en symbolen die mensen kunnen helpen als woorden tekortschieten. Waar het om pastorale zorg gaat, kan de kerk huisbezoek doen -„bij rampslachtoffers is minstens twee keer per week geen overbodige luxe”-, een lotgenotengroep oprichten en nauw betrokken zijn bij herdenkingsmomenten, zoals stille tochten. Daarnaast kan de kerk materiële hulp bieden. Dat is dan een taak die de diaconie op zich neemt.
De kerk moet, voordat ze tot een draaiboek komt, eerst in overleg met de burgerlijke gemeente treden en haar hulp aanbieden, aldus ds. Ruff. Kerken moeten namelijk passen in het gemeentelijke rampenplan. De gemaakte afspraken werkt de kerk vervolgens uit in een eigen draaiboek bij rampen. Dat moet onder andere ingaan op de vraag hoe er onderling wordt gealarmeerd, hoe de organisatie in elkaar zit, welke middelen voorhanden zijn.
De predikant doet ook de suggestie verschillende instanties, inclusief de kerken, periodiek gezamenlijk een rampenoefening te laten houden. Ds. Ruff pleit ervoor dat kerken zoveel mogelijk samenwerken. Een aangestelde coördinator onderhoudt het contact met het bevoegd gezag. Daarnaast raadt ds. Ruff aan om uit de kring van beschikbare pastores een toezichthouder aan te wijzen. Die moet in de gaten houden of de pastores van tijd tot tijd rust in acht nemen. Verder wijst hij op de noodzaak van een perswoordvoerder
Wanneer een ramp zich uitstrekt over een groot gebied, waarbij meer burgerlijke gemeenten zijn betrokken, treedt, wat ds. Ruff betreft, een landelijk rampenplan in werking. Dit moet echter nog worden ontworpen.
De brochure, die volgende maand verschijnt, is het binnenlandse onderdeel van de nieuwe campagne van Kerkinactie voor 2003: ”Een ramp raakt ons allemaal”.