Tegen wil en dank binnengehaald
Titel: ”Waarom komt u ons hinderen”
Auteur: Willem Jan Otten, ill. Marc Mulders
Uitgeverij: G. A. van Oorschot, Amsterdam, 2006
ISBN 978 90 282 4065 0
Pagina’s: 162
Prijs: € 22,50.
Het is altijd bijzonder als een mens tot geloof komt. Even wonderlijk en krachtig als de schepping. Spraakmakend is het wanneer een in de wereld gevierd mens, een politicus, sportman, zanger of schrijver anders gaat leven door een nieuwe innerlijke oriëntatie. De schrijver Willem Jan Otten gunt ons in ”Waarom komt u ons hinderen” een blik in zijn ziel. De bundel is het verslag van zijn kerstening. Willem Jan Otten -bekend als auteur van gedichten, toneelstukken, romans en essays- publiceerde het merendeel van de hoofdstukken in dit boek eerder in NRC Handelsblad. Het is een fascinerend geheel geworden van helden die een rol speelden bij de kerstening van Otten. Aan iedere beschrijving van een held gaat een illustratie van collagekunstenaar Marc Mulders vooraf.
Otten laat in dit boek zien wie hem geïnspireerd hebben en welke gedachten daarbij in het bijzonder een rol speelden. Als auteurs komen bijvoorbeeld Augustinus, G. K. Chesterton, C. S. Lewis en Blaise Pascal ter sprake. Maar ook minder bekende schrijvers als Czeslaw Milosz (1911-2004) en Shusaku Endo (1923-1996) behoren tot Ottens helden. En het zijn niet alleen schrijvers, maar ook filmmakers aan wie Otten zich schatplichtig weet: Robert Bresson (1901-1999) en Adrej Tarkovski (1932-1987) kregen een plaats in de galerij.
Klassiek-christelijk
Otten trok al eerder de aandacht door zijn boeken. Persoonlijk sprak mij zijn rede ”Het wonder van de losse olifanten” uit 1999 bijzonder aan. Deze rede is een getuigenis dat er meer is tussen hemel en aarde dan wat voor ogen is. Otten wilde met deze rede verantwoording afleggen van de weg die hij was gegaan aan „de ontwikkelden onder de verachters van de christelijke religie.”
Met deze rede riep hij een storm van protesten over zich af. Voormalige geestverwanten hadden weinig begrip voor zijn overgang tot het christendom. Tegelijkertijd vroegen christelijke lezers van deze rede zich af of Otten wel omlijnd genoeg was in zijn keuze voor het christelijk geloof. Juist aan hen kan ik de lezing van ”Waarom komt u ons hinderen” aanbevelen. De bundel geeft een helder inzicht in het geloofsverstaan van de schrijver, die zich acht jaar geleden aansloot bij de Rooms-Katholieke Kerk. Verrassend is hoe in zijn werk klassiek-christelijke noties van het geloof glashelder oplichten, waarin reformatorische lezers zich helemaal kunnen herkennen.
In de eerste plaats gaat het om de notie dat God zonder ons in ons werkt. Zoals Otten het schrijft: Ik moet om te beginnen erkennen dat ik zelf nooit enig besluit heb genomen. Die gedachte vindt hij in het werk van Pascal terug: God is ons niets verplicht.
Hiermee hangt samen de notie van het ”desondanks” en ”tegen wil en dank”. Otten ziet zichzelf als iemand die zoekend is gemaakt, maar tegenstribbelde. De denkers en de schrijvers hebben de bezwaren die hij had soms nog scherper voor hem verwoord. Ze hebben hem juist daardoor geholpen die reserves te overwinnen. Bij de beschrijving van Lewis wijst hij erop hoe deze zichzelf beschrijft als iemand die tegen wil en dank binnengehaald wordt, al weerstand biedend en zoekend naar ontsnappingsmogelijkheden.
Verwondering
God overreedt ons. Dit gegeven maakt ons ook ontspannen. Wij hoeven het geloof niet fanatiek te verdedigen en te verbreiden. Daar zorgt God Zelf wel voor. In woord en geschrift kan er van getuigd worden. Maar overtuigen met behulp van Godsbewijzen of iets dergelijks is er niet bij. Wie overtuigd wordt, leeft voortaan in verbazing en verwondering over wat gebeurde. Dit is een element dat vooral bij Chesterton aan de orde komt.
In de ontmoeting tussen God en mens wordt de laatste op zijn plaats gezet, zoals Otten het aanduidt. Voor hem is dit de verwoording van het zondebesef, een notie die herhaaldelijk bij zijn helden terugkeert. Om Otten letterlijk te citeren: „Zondebesef is eigenlijk het enig concrete dat je krijgt van het zien van het licht.”
De dood en de opstanding van Christus zijn voor Otten de meest centrale notie van het christelijk geloof. Het geloof brengt een zeer sterke overtuiging met zich mee dat Jezus moet zijn opgestaan. Tegen alle vrijzinnig getheologiseer in kan het geloof niet anders geloven dan in de opgestane Heere en Heiland. Het geloof richt zich op Iemand Die het leven zin en betekenis geeft en Die buiten ons is. En die Iemand is een Persoon.
Wie geestelijk levend wordt, gaat erkennen dat de mens een ziel heeft. Die leert ook erkennen dat er sprake is van goed en kwaad en dat de mens daarin verantwoordelijkheid draagt. Dat leidt er ook toe dat we het kwaad niet meer ontkennen, maar concreet durven benoemen. Desnoods tegen de geest van de tijd in. Dit verklaart het grote respect van Otten voor de criminologe Burnier, die zich in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw hevig verzette tegen de opkomende euthanasiepraktijk.
Gerard Reve
Het zijn in de ogen van Otten vooral de gelovigen die het kwaad het diepst peilen. Zij hebben, vanuit hun eigen geloofsworsteling, het helderste besef van de aard van het ongeloof. Voorbeelden van auteurs die dit met name laten zien zijn Pascal, Dostojevski en C. S. Lewis. Zij zijn dan ook meesters in het schetsen van het ongeloof. Zo bijvoorbeeld Dostojevski. Deze Russische literator beschrijft in zijn werk personen die laten zien waarom het onmogelijk is nog christen te zijn, terwijl hij daarmee juist aantoont dat een mens zichzelf niet verlossen kan. Aan de figuur van de Groot-Inquisiteur in het werk van Dostojevski is de titel van het boek ontleend: Waarom komt U ons hinderen? De aangesproken hinderaar is Christus.
De kennis en de beschrijving van het ongeloof en het kwaad is ook de reden voor Otten om Gerard Reve te waarderen. Terwijl juist deze schrijver, die vorig jaar overleed, christelijk Nederland schokte met zijn blasfemische schrijverij. Het geeft ook te denken dat het moment waarop Reve ging geloven samenviel met het moment waarop hij naar buiten trad met zijn homoseksuele aard.
Otten kan Reve positief waarderen, omdat hij diens werken ziet als ironie. De pornografische passages zijn beschrijvingen van nederlagen. Nederlagen, omdat daarin ten diepste de zonde van de mens is getekend. Toch zou Otten zich rekenschap moeten geven van de vraag of alles dan maar op deze manier aan het papier moet worden toevertrouwd. Moet een auteur niet rekenen met wat zijn werk teweegbrengt? Heeft een auteur niet te bedenken al wat waarachtig, eerlijk, rein, lieflijk en welluidend is (Fil. 3:8)?
Christelijke literatuur
Dit is ook de vraag naar de aard van christelijke literatuur. Hoe kan het kwaad in christelijke literatuur aan de orde komen? Otten stelt in de epiloog op het boek zichzelf de vraag wat christelijk geloof en literatuur voor elkaar kunnen betekenen. Daarbij komt hij uit bij de realiteit van het kruis van Christus. Het draait in het christelijk geloof om een executie, waar we liever niet mee in aanraking komen, zo schrijft Otten. Het kruis van Christus, God Die mens werd om te sterven, dat is de tragedie waar een christenschrijver mee rekent. Dat zal altijd een christelijk literair werk stempelen.
Otten toont zich ten slotte dankbaar voor iedere denker of kunstenaar die dit oproept. Hij zegt erbij: al dan niet vloekend. Daar rijst opnieuw de vraag: kan dat echt? Nee, dat kan niet. En het staat haaks op de dankbaarheid voor de realiteit van het kruis van Christus. Want juist door het kruis van Christus zo centraal te stellen, laat Otten zien dat kerstening voor hem geen uiterlijk vernisje is. Hij houdt ons uiteindelijk een spiegel voor: waar sta ik zelf? Wat betekent het kruis van Christus voor mij? En dat is nodig.