Geen goddelijke eer aan de keizer
Titel: ”Vreemd volk. Integratie en discriminatie in de Griekse en Romeinse wereld”
Auteur: Fik Meijer
Uitgeverij: Athenaeum - Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2007
ISBN 978 90 253 3427 7, 332 blz.
Pagina’s: € 19,95. ”De klassieke wereld. Een epische geschiedenis van de Grieken en de Romeinen”, door Robin Lane Fox; vert. door Tinke Davids, Paul van den Hout en Dick Lagrand; uitg. Bert Bakker, Amsterdam, 2007; ISBN 978 90 351 3118 7, 816
Prijs: €39,95.
Titel: ”Kosmopolitisme. Ethiek in een wereld van vreemden”
Auteur: Kwame Anthony Appiah; vert. door Han van der Vegt
Uitgeverij: Bert Bakker, Amsterdam, 2007
ISBN 978 90 351 3177 4
Pagina’s: 216
Prijs: €18,95.Vreemdelingen. Een woord dat allerlei beelden oproept, gevormd door persoonlijke of collectieve ervaringen. Een woord ook waarvan men vaak meent dat het slechts de laatste decennia actueler is dan ooit. Discriminatie en integratie lijken begrippen van een recent verleden. Aangezien dat aantoonbaar niet het geval is, loont het de moeite kennis te nemen van de manier waarop Grieken en Romeinen hun vreemdelingenvraagstuk hanteerden en dat nader toe te spitsen op de behandeling die de eerste christenen ten deel viel.
Dat de Grieken ieder die geen Grieks sprak ”barbaar” noemden is symptomatisch voor hun houding tegenover vreemdelingen. Een barbaar was volgens hen iemand die niet eens normaal kon praten. Het enige wat zo iemand kon uitbrengen was ”gebrabbel”. Grieken waren in eigen oog per definitie superieur aan andere volkeren.
Dit besef werd vele malen groter toen zij in 480 voor Christus hun aartsvijand, de Perzen, versloegen. Inwoners van een belangrijke stadstaat voelden zich zelfs verheven boven andere Grieken. En als die zich vestigden in Athene, zorgden de autoriteiten er wel voor dat zij geen enkele politieke invloed konden uitoefenen. Louter economische voordelen weerhielden deze ”metoiken” (medebewoners) ervan hun heil ergens anders te zoeken, ondanks de verplichting tot een speciale (extra) belasting en de onmogelijkheid deel te nemen aan de politieke besluitvorming, een rechtsgeldig huwelijk te sluiten en geld in onroerend goed te investeren.
Slaven
In deze vroege periode was een vreemdelingenvraagstuk niet echt aan de orde: de meeste vreemdelingen waren slaaf -een serieuze discussie over de rol, de status en de (mensen)rechten van slaven werd domweg niet gevoerd- en de vrije vreemdelingen waren dusdanig in aantal dat van die kant geen gevaar te duchten viel.
Daar kwam behoorlijk verandering in toen Alexander de Grote op veldtocht ging en zijn rijk uitbreidde tot (zeer) ver in het oosten. Griekse soldaten maakten voor het eerst kennis met een beschaving die zij tot dan toe als barbaars hadden bestempeld. Deze cultuurschok leidde er niet toe dat het sterke gevoel van superioriteit verdween en ten diepste ook niet verminderde. Toch werden de Grieken gedwongen hun houding ingrijpend te wijzigen. Zij konden er niet meer omheen inheemse vorsten en legeraanvoerders een rol van betekenis te geven in het bestuur van de veroverde gebieden. Bovendien namen zij typisch oosterse gebruiken over, omdat die hun wel aanstonden, zoals het verlenen van goddelijke eer aan de charismatische leider.
Ook de stichting van nieuwe steden zorgde ervoor dat op enkele vierkante kilometers mensen woonden die op cultureel en religieus gebied zeer onderscheiden waren en toch een modus vivendi moesten zien te vinden. In deze steden was nauwelijks sprake van multiculturele samenlevingen. De oude en de nieuwe bewoners leefden voornamelijk naast elkaar en niet door elkaar. Het zoeken naar mogelijkheden om de afstand tussen geïmmigreerde Grieken en autochtone bevolking te verkleinen, was eigenlijk nog maar net op gang gekomen toen de Romeinen zich aandienden.
Rome was vanaf het vroegste begin een toevluchtsoord geweest voor mensen met een verschillende achtergrond. Dankzij het open karakter van de Romeinse samenleving en de komst van de Etrusken, die al eerder in aanraking gekomen waren met de Grieken, kregen Griekse cultuur en religie vrij spel in het oude Rome.
De rijke culturele traditie van de Grieken was zo intrigerend dat de Romeinen zonder scrupules Grieks gedachtegoed integreerden in hun maatschappelijk leven. Een kleine, maar fanatieke minderheid verzette zich echter tegen deze vreemde invloeden. Hoewel als gevolg van veroveringsoorlogen immigranten massaal Rome binnenstroomden en de Romeinen gul waren in het verstrekken van het Romeinse burgerrecht aan vreemdelingen, koesterde iemand als Cato een diepe antipathie tegen vooral de Grieken. Hij en zijn medestanders vormden een minderheid.
Toch bleven hun bezwaren, al dan niet sluimerend, voortleven, voornamelijk in de vorm van angst voor de afname van traditionele Romeinse deugden en ondermijning van de stabiliteit van de Romeinse samenleving. Later zouden deze gevoelens een belangrijke rol spelen bij de Romeinse houding ten opzichte van de christenen.
Provincies
Een fundamenteel andere vorm van integratie vond plaats in de provincies. Net als Alexander de Grote zagen de Romeinen al snel in dat regionale leiders betrokken moesten worden in het bestuur van de provincies. Zij probeerden de onderworpen volken ervan te overtuigen dat wat goed was voor Rome, goed was voor iedereen. Op den duur zagen vooraanstaande stedelingen in dat een carrière in Romeinse dienst inderdaad voordelen opleverde.
De man die in dit proces een cruciale rol heeft gespeeld was keizer Octavianus Augustus. Onder zijn bewind versnelde het romanisatieproces zich enorm in de provincies. Omgekeerd hebben vreemde gebruiken en godsdiensten de Romeinen weer geïnspireerd. Zo werd de Romeinse cultuur, die tot op zekere hoogte al een mengcultuur was, nog meer een smeltkroes van diverse nationaliteiten. De stad Rome zelf was hiervan het sprekende bewijs. Op immigranten moet de grandeur van de stad een verpletterende indruk hebben gemaakt, getuige een gedetailleerde lijst uit de keizertijd (zie kader).
Geschoolde immigranten vonden werk in bijna alle sectoren van industrie en nijverheid en ook in de handel waren provincialen ruim vertegenwoordigd. Arbeiders in loondienst moesten het stellen met een uiterst karig minimumloon en riskante beroepen leverden geen extra salariëring op. Leden van één volk woonde bij elkaar in een aparte wijk, sprak hun eigen taal en gaven hun kinderen de in het vaderland gangbare opvoeding. Plaatsen waar integratie daadwerkelijk gestalte kreeg waren de speciale vakverenigingen, de grote spektakelshows en de thermen, waar voor een lage toegangsprijs diverse immigranten en autochtone Romeinse proletariërs elkaar veelvuldig ontmoetten. Bij gladiatorenvoorstellingen en wagenrennen ontstond een sfeer van verbroedering en op de banken van het Colosseum en de Circus Maximus juichten oude en nieuwe stadsbewoners hun helden gezamenlijk toe.
Maar een nieuwkomer hoorde er pas echt bij als hij Latijn kon spreken, wat voor velen bepaald geen sinecure was. Vaststaat in ieder geval dat, ondanks de tegengeluiden uit conservatieve kring, Rome een stad was waar vreemdelingen welkom waren, mits zij de grondslagen van de staat onderschreven en geen bezwaar maakten tegen de fundamenten van de Romeinse religie. Juist op deze punten ontstonden er problemen toen de Romeinen geconfronteerd werden met de overtuigingen en het gedrag van joden en christenen.
In conflict
De eersten die structureel in conflict kwamen met de Romeinse overheid waren de joden. Eigenlijk was het al in de tweede eeuw voor Christus uit de hand gelopen onder de hellenistische vorst Antiochus IV, die de inwoners van zijn rijk wilde voorbereiden op een confrontatie met de Romeinen. Om al zijn onderdanen achter zich te krijgen, eiste hij dat ieder zich stelde onder de hoogste god van de Grieken, Zeus Olympios. De gehelleniseerde joden stonden hier niet afwijzend tegenover, maar voor de orthodoxe joden was het ondenkbaar hun monotheïsme op te geven en de wetten van Mozes af te schaffen.
De boeken van de Makkabeeën vertellen het trieste relaas van wat er toen gebeurde. Om het onvermijdelijke oproer de kop in te drukken, gingen Antiochus en zijn medestanders als beesten tekeer: genadeloos werden tienduizenden joden afgeslacht. Het vreemdelingenvraagstuk ging niet meer over het Grieks-Romeinse en het vreemde in brede zin, maar over de goden tegen God.
Toen de Romeinen in de eerste eeuw voor Christus inderdaad Palestina binnentrokken werd de situatie ronduit explosief. Doordat de joden onderling hopeloos verdeeld waren in diverse splintergroeperingen, variërend van fanatieke zeloten tot volledig geromaniseerde joden, restte het Romeinse gezag geen andere keus dan hard op te treden. Absoluut dieptepunt was de inname van Jeruzalem in 70 door de latere keizer Titus: de tempel werd met de grond gelijk gemaakt en de Romeinen richtten een bloedbad aan onder mannen, vrouwen en kinderen. Met meedogenloze strengheid werd ook nog eens een extra belasting opgelegd, de zogenaamde ”fiscus judaicus”. Hiermee leek het ”jodenvraagstuk” opgelost, tot het opkomende christendom, aanvankelijk beschouwd als een joodse sekte, van zich liet horen.
Speciaal boek
Over de christenen kan van alles worden beweerd, behalve dat zij hun medemens een kwaad hart toedroegen. Toch was dat precies waar de Romeinen een zwaar punt van maakten. Zij zagen het snel groeiende christendom als een serieuze bedreiging voor de eenheid van het rijk, omdat de aanhangers ervan ook in de stedelijke elites te vinden waren.
Het gegeven van een persoonlijke God, sterker nog, een reddende God, en de aanwezigheid van een speciaal boek, de Bijbel, vervulde de Romeinen met angst. Schreef Paulus niet over de teloorgang van de heersers van deze wereld omdat zij de wijsheid van God niet kenden? Christenen waren ook pertinent tegen het bewijzen van goddelijke eer aan de keizer. De Romeinen waren heel wat gewend op het gebied van ”bijgeloof”, maar dit ging hun toch echt te ver. Het christendom werd dan ook bestempeld als een verderfelijke, staatsgevaarlijke beweging (zie kader Tacitus).
Dat bovengenoemde houding geleid heeft tot (zware) vervolgingen is genoegzaam bekend. Toch moet in alle eerlijkheid de vraag gesteld worden of het beeld dat in veel handboeken een hardnekkig bestaan leidt, wel volledig juist is: het beeld namelijk dat de christenen zich drie eeuwen lang niet wilden conformeren met wat het Romeinse gezag van hen vroeg, en daarmee de vervolgingen over zichzelf afriepen.
De feiten spreken anders. Niet dat de vervolgingen wel meevielen, al wordt dat door sommige wetenschappers wel beweerd, de christenen hebben ontegenzeggelijk langdurige perioden van rust gekend. Ze waren aan het einde van de tweede eeuw op grote schaal doorgedrongen in de sociaal hogere lagen van de bevolking.
Inderdaad heeft de weigering om deel te nemen aan Romeinse offerdiensten veel christenen het leven gekost, maar zoals ook in andere religies radicaliseerden sommige christenen en was de marteldood het enige wat zij nastreefden. Bovendien blijkt uit de documenten over de gebeurtenissen bij de vervolgingen dat christenen bereid waren tot het martelaarschap, maar ook dankbaar gebruikmaakten van mogelijkheden om individueel daaraan te ontkomen.
Slachtpartijen
Duidelijk is wel dat de christenen standvastig bleven in hun ondubbelzinnige uitleg van de Bijbel. Een nieuwe, moderne interpretatie, aangepast aan de wereld van andersdenkenden, kwam er niet. In die zin is het waar dat zij de vervolgingen over zichzelf afriepen, maar dat is niet hún kwalijk te nemen. De Romeinse keizers probeerden vanaf de derde eeuw voortdurend de glorie van het oude Rome te herstellen en dwongen de christenen daarmee tot een oneerlijke keuze tussen gehoorzaamheid aan de overheid, een voluit Bijbelse gedachte, en trouw aan de grondgedachten van hun geloof.
Het toont het failliet aan van de zo succesvolle integratiepolitiek van de Romeinse machthebbers. Bouwwerken die oorspronkelijk bijdroegen aan de integratie van vreemdelingen werden nu schouwtonelen van intolerantie en discriminatie: in het Colosseum werden mensen vermaakt met slachtpartijen die weinig tot niets met menselijkheid te maken hadden. Dat deze kolos nog steeds tot de belangrijkste bezienswaardigheden behoort in het beschaafde Westen is niet alleen in hoge mate raadselachtig, maar is misschien ook tekenend voor de onopgeloste dilemma’s ten aanzien van het omgaan met vreemdelingen in Europa.
Het oude Rome
„Achtentwintig bibliotheken, 6 obelisken, 8 bruggen, 7 heuvels, 8 open vlakten, 11 forums, 10 basilica’s, 11 thermen (openbare baden), 19 aquaducten, 29 brede straten, 2 burchten, 2 circussen [renbanen], 2 amfitheaters, 2 colossi [reusachtige beelden], 2 zuilen met spiraalvormige reliëfs, 2 markten, 3 theaters, 4 gladiatorenscholen, 5 meertjes voor spectaculaire watergevechten, 15 nymphaea [heiligdommen voor nymfen], 22 ruiterstandbeelden, 80 gouden godenbeelden, 74 godenbeelden in ivoor, 36 marmeren bogen, 37 poorten, 423 buurten en evenveel tempels, 46.602 insulae [flatgebouwen], 1790 grote huizen, 290 graanschuren, 856 baden, 1352 meertjes, 254 bakkerijen, 46 bordelen, 144 openbare latrines, 2300 olieverkopers”
Bron: B. Lançon, ”Rome in Late Antiquity”, Edinburgh, 2000.
Tacitus over christenen
„Om die speculaties [dat hij de brand had aangestoken] de wereld uit te helpen schoof Nero anderen als schuldigen naar voren, die hij de meest uitgelezen straffen liet ondergaan. Het ging om een groep mensen die vanwege hun misdadige gedrag algemeen gehaat werden en die in de volksmond Chrestianen werden genoemd. De naam is afgeleid van de Christus die tijdens het bewind van Tiberius door toedoen van de procurator Pontius Pilatus was terechtgesteld. Voor het moment was dat heilloze bijgeloof daarmee onderdrukt, maar het stak opnieuw de kop op, niet alleen in Judea, het land van oorsprong van dat kwaad, maar ook in Rome, waar alles wat er overal aan gruwelijke en schaamteloze praktijken bestaat bij elkaar komt en aangeprezen wordt. Zo gebeurde het dat eerst de lieden werden gearresteerd die openlijk van hun opvattingen blijk gaven. Vervolgens werd, op hun aanwijzing, een hele menigte schuldig verklaard. De aanklacht betrof niet zozeer brandstichting als wel haat jegens de menselijke soort.”
Bron: Tacitus, ”Annalen”, vertaling M. A. Wes, ’s-Hertogenbosch, 2000.