WMO leidt lokaal tot meer samenwerking tussen kerken
BUNSCHOTEN - „De tijd gaat komen dat christenen meer en meer op lokaal vlak gaan samenwerken”, zo stelde prof. dr. R. Kuiper zaterdag op een door de Nederlandse Patiëntenvereniging (NPV) belegde dag over de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). Tijdens de dag bleken de eerste voorbeelden daarvan al te geven zijn.
De bijeenkomst, mede georganiseerd door de diaconale consulenten van de Christelijke Gereformeerde Kerken, de Gereformeerde Gemeenten, de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt en de Evangelische Alliantie, had als thema ”De kerk doet mee. En nu de praktijk.” Zo’n 300 mensen van diverse kerkelijke pluimage bezochten de bijeenkomst in de christelijke gereformeerde kerk te Bunschoten.Voor de organisatoren van de dag is het geen vraag of de kerk moet inspelen op de kans die de invoering van de WMO biedt om actief te zijn in de maatschappij, maar hoe de kerk actief kan zijn. Dat de kerken soms nog onvoldoende visie hebben op de WMO wordt duidelijk uit het voorbeeld van oud-diaken H. van der Knijff: „Een wethouder belt tien kerken in zijn woonplaats af, maar die laten het allemaal afweten.”
Op de bijeenkomst presenteerde prof. Kuiper, lector samenlevingsvraagstukken aan de Gereformeerde Hogeschool in Zwolle, het boek ”Nabije Naaste”. De kerken moeten goed kijken wat ze kunnen doen, vindt Kuiper.
In het boek onderscheidt hij vier soorten gemeenten. Zo bestaan in een „dienstbare” gemeente veel informele contacten, waarbij mensen elkaar helpen, maar niet zozeer op anderen buiten de kerk gericht. In de „verantwoordelijke” gemeente gebeurt hetzelfde, maar dan vooral via de ambten. In de „uitreikende” gemeente zijn de leden actief naar buiten toe in dienstbetoon. Bij de kerk als „lokale speler” bestaan er wel contacten met anderen, maar die zijn vooral ambtelijk. Zo’n kerk kan participeren in allerlei overleggen.
Het is volgens Kuiper van belang dat de leden weten waar de kracht van hun kerkelijke gemeente ligt, alvorens ze van alles gaan organiseren. Hij gelooft dat „de tijd gaat komen dat christenen meer en meer op lokaal vlak gaan samenwerken.”
Van die krachtenbundeling kwamen tijdens de bijeenkomst diverse voorbeelden naar voren. W. Drooger, diaconaal consulent van de Gereformeerde Gemeenten, roemde de samenwerking tussen de diaconaal consulenten van de Christelijke Gereformeerde Kerken, de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt en de Gereformeerde Gemeenten. „De vriendelijke manier waarop de vertegenwoordigers van andere kerken mij te woord hebben gestaan, heeft me zeer getroffen. Op diaconaal gebied kunnen we elkaar goed vinden. Je hoeft niet over de verschillen heen te stappen. Samenwerken is iets anders dan je identiteit inleveren.”
D. A. Prins, diaconaal consulent van de GKV, stelde concreet voor om het beleid van de kerken op elkaar af te stemmen door wijkadoptie. Onderlinge afspraken moeten ervoor zorgen dat de verschillende kerken in verschillende wijken actief zijn en elkaar niet beconcurreren.
Een derde voorbeeld werd genoemd door M. van der Veer, medesamensteller van het boekje ”Diaconaat dichtbij”, waarin twaalf diaconale projecten voorkomen. Een van die projecten is het Diaconaal Platform Veenendaal, waarin de meeste Veenendaalse kerken zitting hebben. Dit platform overlegt met de plaatselijke overheid over de WMO en heeft een zetel in het plaatselijke WMO-forum van de gemeente. Tevens informeert het de kerken over allerlei ontwikkelingen en zet het gezamenlijk projecten op.
W. Willigenburg, verbonden aan de stichting Hulp in Praktijk (HiP), zei op de bijeenkomst in Bunschoten dat zijn stichting christenen van allerlei signatuur wil mobiliseren om hulp te geven, ongeacht religie of afkomst. HiP brengt daartoe hulpvragers en hulpzoekers met elkaar in contact. In de stad Utrecht doet 85 procent van de kerken mee en zijn meer dan 200 vrijwilligers aangesloten. In 2006 kreeg HiP zo’n 600 hulpvragen, die voor 90 procent van buitenkerkelijken afkomstig waren.
Waarschuwingen waren er ook. Een diaken zei: „Laten we ons niet verbeelden dat we het zelf wel kunnen. De Heere kan deuren openen.” Een ander vroeg zich af of de WMO wel leeft in de kerkelijke gemeente. Er was ook iemand die vreesde dat voorbijgegaan zou worden aan de huisgenoten des geloofs. „We moeten niet bij de buren wieden als onze eigen tuin vol onkruid staat.”
Verder is het de vraag hoeveel de kerken van het Evangelie kunnen doorgeven in gemeentelijke overleggen over de WMO en tijdens vrijwilligerswerk. Een deelnemer uit Eindhoven was optimistisch: „Ik nam deel aan een samenwerkingsverband onder de voorwaarde dat ik het Evangelie niet zou brengen. Ik heb het nog nooit zo vaak over het Evangelie gehad als in dat samenwerkingsverband, omdat de mensen mij er steeds naar vroegen.”