Moraalridder als erenaam
Er zijn verhalen uit de geschiedenis die elke keer wanneer ze worden verteld je een gevoel van trots en jaloersheid geven. Dat deden onze voorouders dan toch maar. En van hun manhaftig optreden valt vandaag de dag nog wel iets te leren.
Het moet een prachtig gezicht zijn geweest, de optocht van de 300 edelen in hun kleurrijke kleding door de straten van Brussel op 5 april 1566. Onder aanvoering van Hendrik van Brederode en Lodewijk van Nassau gingen ze naar het paleis van landvoogdes Margaretha van Parma om hun smeekschrift aan te bieden. Hun verzoek was verzachting van de plakkaten en eerbiediging van de privileges.Opstandelingen wilden ze beslist niet zijn. Hun trouw aan de koning stond buiten kijf. Toch was de landvoogdes volgens vele geschiedschrijvers uiterst gespannen toen zij de edellieden ontving. Bij de ene verteller trilden haar handen nog meer dan bij de andere. Om Margaretha van Parma enigszins gerust te stellen, zou volgens de kroniekschrijvers Barlaymont, een van haar raadgevers, haar hebben toegefluisterd: „Het zijn maar geuzen”, dat wil zeggen bedelaars of ellendelingen.
Kennelijk hoorde een van de aanbieders dat. Na afloop van de ceremonie verhieven de edelen de scheldnaam ”geus” tot erenaam. De leden van het verbond droegen sindsdien een penning met de tekst: ”Fidèle au Roi jusqu’ à la besace”, ”Trouw aan de koning tot aan de bedelstaf”. Barlaymont had het ten kwade gedacht, de edelen wendden het ten goede aan.
Ook nu
Denigrerende opmerkingen worden er ook nu nog gemaakt. Ze zijn niet zozeer bedoeld om de ander te krenken, maar veel meer om hem buitenspel te zetten. De boodschap is dezelfde als die van Barlaymont: Neem zulke mensen niet serieus.
In het huidige modern liberale milieu is men daar zeer bedreven in. De voorbeelden daarvan liggen voor het oprapen. Minister Balkenende is vanwege zijn pleidooi voor herstel van waarden en normen meer dan eens als een ”moraalridder” neergezet. Mensen die hem daarin steunen lopen het risico als ”fatsoensrakker” te worden bestempeld. Minister Klink van Volksgezondheid kreeg vorige week van NRC Handelsblad het ministerie van Kleinburgerlijke Zaken toebedeeld omdat hij de verspreiding van een erotisch getinte poster verbood.
Ook christenen
Ook christenen krijgen geregeld etiketten opgeplakt, met name degenen die hun overtuiging ook in handel en wandel gestalte proberen te geven. Nieuw is dat niet. Enkele exegeten beweren zelfs dat de naam ”christen” in Antiochië in gebruik raakte als scheldwoord. Of dat zo is, wordt door anderen weer betwijfeld. Zeker is wel dat christenen in de loop van de eeuwen veel naar het hoofd geslingerd hebben gekregen. Ze zijn vaak bespot en gesmaad.
Vandaag de dag is het woord christen helaas een containerbegrip geworden. Er kunnen mensen met allerlei opvattingen mee worden bedoeld. Zolang je maar zegt „iets met Jezus van Nazareth te hebben” ben je christen. Dat kan dus variëren van een vage religiositeit tot een orthodox-gereformeerde overtuiging. Dat alles schuilt onder die vlag.
Met name die laatste groep christenen moet het vandaag de dag ontgelden. Dat mensen zich willen laten inspireren door geestelijk leiders, vindt men in het algemeen geen probleem. Maar het wordt moeilijk als men vasthoudt aan duidelijke standpunten en principes. Dan zijn de etiketten snel geplakt. Reformatorische christenen worden al snel omschreven als „steile gereformeerde mannenbroeders.” Daarbij voelen met name de medewerkers van seculiere media zich niet gehinderd door veel kennis van de kerkelijke kaart van Nederland. Want de gereformeerde mannenbroeders die Abraham Kuyper als hun voorman zien hebben weinig gemeen met de bevindelijk gereformeerden.
Stigmatiserender is het nog om mensen die de Bijbel van kaft tot kaft voor het Woord van God houden als ”fundamentalisten” neer te zetten. Daarmee worden ze in de beleving van veel medeburgers op een hoop gegooid met fanatieke moslims die de wereld in hun greep proberen te krijgen met bommem en granaten. Oppassen dus met dat streng gereformeerde volk en proberen hun invloed te beteugelen.
Niets mis
Het is begrijpelijk dat pleitbezorgers van fatsoen en christenen zich niet gelukkig voelen met deze denigrerende benamingen. Al snel ontstaat bij hen de neiging om te beklemtonen dat men een normale burger is die niet bekrompen denkt en dus ook niet past in het hokje waarin liberalen hen hebben weggezet.
Toch is het maar de vraag of mensen die pleiten voor fatsoen zich beledigd moeten voelen met het etiket ”moraalridder” of ”fatsoensrakker”. Wat is er mis met een ridder? Eeuwenlang was dat het prototype van moed, durf en eerlijkheid. Iemand die trouw was aan beginselen. En wat is er mis met moraal? Die heeft een samenleving toch nodig? Of met een rakker? Dat was de helper van de schout, de ordehandhaver. Toch niets verkeerds aan?
Maar wat dan met het begrip ”fundamentalist”? Het jammere is dat mensen die staan voor hun geloofszaak, dit hebben prijsgegeven. Het begrip ontstond aan het begin van de vorige eeuw toen orthodoxe christenen een serie van ongeveer negentig brochures publiceerden waarin ze de moderne Schriftkritiek bestreden. Deze serie droeg de titel ”The Fundamentals”. Tot de schrijvers behoorden bekende Amerikaanse theologen als B. B. Warfield en James Orr. Met hun pennenvruchten stelden ze zich krachtig op tegen de liberale geest die door Amerikaanse kerken waaide. Mensen die hen steunden, werden fundamentalisten genoemd. Is het zo erg duidelijk op een Bijbels standpunt te staan?
Toegegeven, in het moderne spraakgebruik kan het verwarrend zijn te zeggen dat men fundamentalist is. Maar de naam heeft ook een zekere erkenning, dat men staat voor zijn standpunt en geen water bij de wijn doet. Dat men trouw is aan het beginsel. Dat wordt vaak vergeten.
Misschien moeten advocaten van moraal en fatsoen en christenen die vasthouden aan Bijbelse principes iets meer moed hebben. Zoals de geuzen in 1566.
De auteur is hoofdredacteur van het RD.
Reageren aan scribent? goedbekeken@refdag.nl