Uit de cocon van bezigheden
De bibliotheek van het instituut waaraan hij leiding geeft, bevat maar liefst 6500 levensbeschrijvingen, biografieën en dagboeken, variërend van die van Augustinus en John Bunyan tot die van de joodse kabbalist Akiva en de islamitische mysticus Al-Ghazali. De boeken vormen voor hem een van de bronnen waaruit hij put voor zijn veelomvattend en internationaal gewaardeerd onderzoek naar spiritualiteit. Prof. dr. Kees Waaijman: „Alles wat mij in het dagelijks leven toevalt, is genade. Dat te zien geeft mij vreugde.”
Hij leidt een leven dat zich laat kenmerken door gebed, meditatie en dienstbetoon. Rijkdom en bezit hebben voor hem geen betekenis, zijn inkomen vloeit rechtstreeks naar de kas van de Orde van de Karmelieten, een rooms-katholieke beweging waarbij hij zich al op 17-jarige leeftijd aansloot. „Het afstaan van materiële bezittingen is nog het minst moeilijk”, zegt prof. dr. Waaijman. „Minder eenvoudig is het om te delen in elkaars talenten en geestelijke goederen.”Prof. Waaijman woont in een onderkomen van de kleine karmelietengemeenschap in Nijmegen. Zijn kamer oogt uiterst sober: een bed, een tafel, een stoel. De hoeveelheid boeken aan de wand is opmerkelijk gering: anderhalve meter, hooguit. De titels maken in één oogopslag duidelijk waar zijn liefde naar uitgaat. „Ik leef in de Psalmen. Die zijn zo rijk, zo vol leven, ik heb naast de Psalmen voor mijzelf nauwelijks meer nodig.”
Vooral de avonden gebruikt prof. Waaijman voor gebed en meditatie. Overdag werkt hij als hoogleraar spiritualiteit aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Ook geeft hij leiding aan het Titus Brandsma Instituut, dat nauwe banden met de universiteit onderhoudt en met twaalf medewerkers wetenschappelijk onderzoek doet naar religieuze beleving.
In zijn vakgebied geldt prof. Waaijman als een onbetwiste autoriteit. Zijn handboek ”Spiritualiteit”, dat bijna 1000 pagina’s telt, werd na de verschijning in het jaar 2000 vier keer herdrukt. Het werk is inmiddels vertaald in het Engels, Duits en Italiaans, de Spaanse en Russische versies zijn in de maak.
U bent in de loop der jaren met de Psalmen vergroeid geraakt, u schreef er zelf ooit een tiendelig commentaar op. Wat treft u erin aan?
„Veel, om niet te zeggen: alles. Dat wat karmelieten beweegt: in Gods aanwezigheid leven en mij er hoe langer hoe meer van bewust worden dat dat al zo is vanaf m’n geboorte. Als kind al was ik in Zijn hand, stond mijn naam geschreven in Zijn boek. Ik denk aan Psalm 139: Gij doorgrondt mij, Gij kent mij, Gij weet waar ik ga of sta. Dat te beseffen en daarin gaandeweg te groeien, dat is wat wij bedoelen als we over contemplatie, beschouwing, spreken. Het zijn niet alleen woorden die ik lees, ik ben me ervan bewust dat het zo ís.”
Hoe komen karmelieten tot dat besef?
„Het is oergevaarlijk om dagelijks urenlang te mediteren met de gedachte dat je daardoor iets bereikt. Je hoeft er niet veel voor te doen, eerder is het zo dat je er juist niets voor moet doen. Je moet loslaten, stilvallen, innerlijk ruimte scheppen, bijvoorbeeld om de gedachte toe te laten dat de wereld niet om jouw persoon draait. Het is al heel wat als dat gebeurt.”
Wat is er zo moeilijk aan?
„De moeilijkheid is dat wij in hoge mate denken: Ik organiseer mijn leven, ik ben de baas over mijn eigen lijf en leden, over mijn relaties, mijn leven, ik doe dit, ik maak dat. We zijn druk in de weer met het werk, druk in de weer met plannen, organiseren, regelen. Allemaal goed, maar daardoor dringt het moeilijk tot ons door dat alles wat wij hebben, genade is. We zijn om niet geschapen. Ook alles wat we hebben, ligt om niet in onze handen, tot onze handen waarin we het ontvangen toe.”
„Waar het om gaat, is dat we onszelf met onze gedachten, bezigheden, herinneringen en toekomstverwachtingen uit het middelpunt laten plaatsen, zodat we meer dan voorheen in het heden van Gods genade kunnen spartelen, leven en ademen. Dan worden we bevrijd van de neiging om alles naar onze hand te zetten.”
Maar we koesteren toch allemaal zo onze plannen en voornemens?
„Wij geloven dus dat die plannen ons in de weg zitten en dat we ze daarom op z’n minst moeten relativeren. Dat doe ik zelf ook. Ik houd ernstig rekening met het onverwachte. Zo kan alles wat ik in het dagelijks leven ontmoet, zien als een genadegave. Dat geeft mij vreugde.”
Is dit het verband waarin u spreekt over een ontvangend leven?
„Ja, en beter nog is het om te zeggen: een ontvangen hebbend leven. Je hebt al een lichaam ontvangen, je hebt al lucht in je longen, het licht woont al in je ogen, je bent er al. Het punt is dat we daar zo gemakkelijk aan voorbijgaan.”
Hoe voorkomt u dat?
„Psalm 1 spreekt over het dag en nacht leven in het Woord des Heeren. Dat is meteen raak. Ik lees regelmatig in de Schrift, ’s middags ga ik er steevast een uur tussenuit voor bezinning en gebed, hoe druk het ook is. Ik zie de Schrift als een liefdesboek waarin God mij zegt dat ik in Zijn handen leef.”
Theresa van Avila, hervormster van de orde in de zeventiende eeuw, schrijft dat contemplatie neerkomt op het loslaten van duizend-en-een dingen en het zich richten op God. Geen gemakkelijke opgave na een dag vol colleges en vergaderingen.
„Onze bezigheden zijn net als de draden waarmee een rups zich in een cocon verstopt. Het is niet eenvoudig om al die zaken die je om handen hebt, los te laten. En tegelijk aarzel ik. Is het echt moeilijk voor iemand om met werken te stoppen en te gaan eten als hij de heerlijke geur van aardappels en vlees ruikt?
Zo is het ook met mensen voor wie de smaak van de wandel met God sterk is. Ik vind het heerlijk om van vrijdagavond tot en met zondagavond in de Schriften te leven of te verkeren met auteurs als Jan van ’t Kruis, toonaangevend karmeliet uit de zestiende eeuw.”
Is Jan van ’t Kruis uw grote voorbeeld?
„Nee, ik ben niet de man die zich vastlegt op bepaalde personen. Dat zit niet in mij. Maar ik lees hem wel bijzonder graag, omdat hij een man is die mensen scherp bewust maakt van het genadeleven. Hij is in staat op een fijngevoelige manier aan te geven hoezeer we ons om niks druk maken en dat we in een gedachtewereld leven die meer gericht is op de dag van morgen dan op het heden van Gods genade. Zijn geschriften bevatten niet alleen honing, maar ook azijn.”
Azijn?
„O zeker. Hij formuleert soms net zo scherp als Prediker, zodat je als lezer denkt: Hier kom ik niet levend uit weg.”
Waar is die azijn goed voor?
„Jan van ’t Kruis schrijft bijvoorbeeld over de manier waarop ons geheugen werkt. We stoppen er, net als in een archief, allerlei wetenswaardigheden en ervaringen in. Wat gebeurt er? Zonder dat we er erg in hebben zetten we al die kennis in om onze toekomst veilig te stellen. Dan denken we: Zoals het geweest is, zo zal het wel blijven. We vertrouwen op wat we in ons geheugen hebben opgeslagen.
Op dit punt komt Jan van ’t Kruis met zijn azijn. Hij zegt: Waar is nu de hoop als je alles al hebt vastgelegd, gepland en georganiseerd op grond van wat je in het verleden hebt meegemaakt? Is dat de hoop waarin Paulus roemt? Zo laat Jan van ’t Kruis mij zien dat ik meer in het verleden leef dan mij lief is. Dat doet zeer. Want ik ontdek dat ik niet op genade, maar op ervaringen steun.”
Een meditatief bestaan hoeft volgens prof. Waaijman niet per se te leiden tot ascese en terugtrekking uit de samenleving. Zijn eigen leven is er wat hem betreft een bewijs van. Intensief beweegt prof. Waaijman zich in wetenschappelijke kringen, zowel nationaal als internationaal. Zijn werk op het vakgebied van de spiritualiteit dwingt alom respect af.
Spiritualiteit is de laatste jaren erg in. Wat merkt u van de toegenomen belangstelling voor het verschijnsel?
„Alleen al de gestage groei van het aantal studenten geeft aan dat er meer oog komt voor diepere lagen van het leven. Enkele jaren geleden hebben we een speciale, tweejarige opleiding voor spiritualiteit opgezet. De klassen zitten vol. Studenten zijn afkomstig uit zowel de katholieke als de reformatorische traditie.”
Na jarenlang onderzoek bent u ertoe gekomen om spiritualiteit te omschrijven als een godmenselijk betrekkingsgebeuren. Wat bedoelt u met die definitie?
„Als u naar buiten kijkt, ziet u mensen wandelen die allemaal een relatie met God hebben. God wandelt met mensen, mensen wandelen met God. Lang niet iedereen is zich dat bewust. Het kan worden weggestopt, bijvoorbeeld omdat mensen zich te pletter werken en nooit stil staan bij existentiële vragen. Maar het kan ook gebeuren dat mensen opeens door de stilte van het leven worden aangeraakt. Zij komen tot het besef dat er naast de zichtbare werkelijkheid ook een onzichtbare is. Als dat plotsklaps gebeurt, kan dat gepaard gaan met behoorlijke crises.
Wat doet nu de studie van de spiritualiteit? Die probeert na te gaan wat er precies gebeurt in de betrekking tussen God en mens. Wat zeggen mensen erover? Wat leren de spirituele scholen? De verscheidenheid is groot. Zelf heb ik twintig jaar onderzoek gedaan naar de joodse mystiek. Wat mij daarin aanspreekt is de grondnotie van de barmhartigheid, het meedogen, de compassie.”
Een van de bronnen bij uw onderzoek is een enorme verzameling van levensbeschrijvingen en dagboeken. Waarom zijn die zo belangrijk?
„Van de 100.000 boeken die we hebben, bestaat een kleine 7 procent uit biografieën van en over mensen van allerlei pluimage: Luther, Bernardus, Theresa van Avila, Franciscus, Titus Brandsma. Studenten moeten enkele biografieën analyseren. De richtvraag is: Hoe wandelt God met Abraham? Hoe gaat Hij met mensen om?”
Hoe reëel is het risico dat levensbeschrijvingen uitmonden in persoonsverheerlijking?
„Mensen kunnen ijdel zijn. Zeker autobiografische verhalen moet je kritisch lezen. Wat ook een probleem kan zijn, is het punt van de identificatie. Kinderen identificeren zich met hun ouders, maar het is gezond als er onderweg naar de volwassenheid meer en meer een vorm van vriendschap ontstaat tussen zelfstandige individuen. In een gezond spiritueel proces is dat niet anders. Te grote fixatie op personen kan de betrekking met God in de weg staan.”
Op welke manier normeert u spiritualiteit? Mensen kunnen wel zeggen dat zij omgang hebben met God, maar daarom hoeft dat nog niet per se het geval te zijn.
„Waar u op doelt wordt in veel tradities, onder andere die van het christendom, de islam en het jodendom, aangeduid met de term onderscheiding der geesten. De betekenis van die woorden is kort samen te vatten met de parabel van de geldwisselaar. Die stelt enkele vragen bij het geld dat wordt aangeboden. De eerste vraag luidt: Heb ik goud of koper in handen? Wat zegt iemand? Zijn zijn uitspraken consistent of spreekt hij wartaal?
De tweede vraag is welk beeld de munt vertoont: dat van een tiran of dat van een koning? Wordt de kern van wat iemand zegt bepaald door liefde, zachtmoedigheid, meedogen? Of zijn de woorden hard en wreed? De derde vraag is gericht op de herkomst van de munt. Uit welke bron of traditie putten mensen? En de vierde vraag is: Wat is de volle munt? Wat zijn de gevolgen van een traditie voor het leven van elke dag? Wat is de wasdom?”
Uw toetssteen is in feite intern gericht. Daarmee wekt u de indruk dat alle tradities, of ze nu islamitisch zijn of boeddhistisch, voor u gelijkwaardig zijn. Maar de vraag is of een boeddhist wel een relatie met God heeft. Wat vindt u?
„Als u mij dat zo op de man af vraagt, dan zeg ik: Ja, er is een relatie tussen deze mens en God.”
Overschrijdt u daarmee niet de grenzen die de christelijke dogmatiek aan spiritualiteit stelt? Die zegt namelijk dat er maar één God is: de God die zich in de Bijbel openbaart als een drie-enig God.
„Paulus sprak op de Areopagus over de onbekende God Die wij allen dienen. Hij zei niet: Jullie zijn vals religieus. Hij zei wel: Jullie zijn zeer religieus, ik heb gezien dat jullie een altaar voor de onbekende God hebben. Hij is het Die ons allen heeft gemaakt.”
Kwam Paulus niet uit bij Jezus Christus, Die Zichzelf aanduidde als de Weg, de Waarheid en het Leven?
„Jezus heeft in Zijn leven en in Zijn woorden laten zien en horen wat het is om iedereen, alle mensen, te zien staan. Niet iedereen die Zijn Naam belijdt, gaat in in het koninkrijk der hemelen. Die toegang is alleen open voor degenen die de hongerigen voedsel geven en de dorstigen een beker water aanreiken. Als je iemand in de gevangenis hebt opgezocht, heb je Mij opgezocht, zegt Hij. In die zin is Jezus voor mij de weg.”
Komt het bij spiritualiteit niet aan op de wetenschap dat Jezus Christus als het lam van God mijn zonden wegdraagt?
„Zeker.”
Maar dat is iets waarvan een boeddhist geen kennis heeft.
„Dat weten we niet.”
In boeddhistische biografieën komt de naam van Jezus niet voor.
„Dat enkele feit is voor mij niet doorslaggevend. Ik ga graag met u mee, echt, maar ik wil op dit punt voorzichtig zijn. Dat heb ik geleerd van Jezus Zelf. Aan het eind van de wereldgeschiedenis blijkt Zijn oordeel immers anders uit te pakken dan wij zouden vermoeden.”
De rooms-katholieke theoloog J. Aumann schreef ooit: „Spiritualiteit gaat dogmatisch te werk, beginnend bij het Woord van God.” Heeft hij daarmee niet een punt?
„Mijn vak is spiritualiteit. Dat laat ik aan alles voorafgaan, zoals een dogmaticus dogmatiek aan alles vooraf laat gaan. Ik weet dat er mensen zijn die denken als Aumann, er zijn ook mensen die anders denken, onder wie Karl Rahner, een groot dogmaticus.
Laten we wel zijn: dogmatici zijn het lang niet in alles met elkaar eens. Zij zijn druk met elkaar in overleg. Zij hebben nog heel wat appeltjes met elkaar te schillen. Zolang zij daarmee bezig zijn, kunnen wij toch verder met ons vakgebied? Dat doen we dan ook. Daarom ben ik blij dat het Titus Brandsma Instituut en de universiteit van Nijmegen hebben afgesproken de komende jaren verder te gaan met de vraag hoe we spiritualiteit op formule kunnen brengen zonder enerzijds te stranden in een vaststaande leer en anderzijds te vervallen in puur subjectivisme.”
Levensloop prof. dr. Waaijman
Prof. dr. Kees Waaijman werd in 1942 geboren in de gemeente Haarlemmermeer. Hij groeide op in een rooms-katholiek gezin met acht kinderen. Na het gymnasium sloot hij zich aan bij de Orde van de Karmelieten. Hij studeerde drie jaar filosofie en vier jaar theologie. Daarna legde hij in 1974 doctoraal examen theologie af aan de (toen nog) Katholieke Universiteit in Nijmegen.
Waaijman promoveerde in 1976 op een onderzoek naar het boek ”Ich und Du” van de filosoof Martin Buber. Inmiddels was hij al verbonden aan het Titus Brandsma Instituut voor de studie van spiritualiteit. Vanaf 2000 is hij directeur van het instituut.
Prof. Waaijman is sinds 1989 hoogleraar spiritualiteit aan de Nijmeegse universiteit. Van zijn hand verschenen een tiendelig commentaar op de Psalmen en het handboek ”Spiritualiteit”. Prof. Waaijman neemt dit jaar afscheid als hoogleraar, maar zal voorlopig nog actief betrokken blijven bij nader onderzoek naar spiritualiteit.