Drieërlei ambt
De Heere bewege onze harten als waterfonteinen om te wenen over ons en onze kinderen. Amen.
Wij zullen in deze snellopende uren handelen, zo het de Almachtige belieft, om in deze bittere zielentranen van Jezus Christus, onze Bloedbruidegom, twee dingen op te merken. Deze tranen zijn tranen van de Zoon des Allerhoogsten. De tijd wanneer Christus deze tranen stortte. Dat was toen Hij nabij de stad kwam, te weten, rijdende op een ezelin naar Jeruzalem toe. Dat vond plaats in het 33e jaar van Zijn leven, enkele dagen voor Zijn dood. Toen de Joden in duizend vreugden waren, was Christus in duizend angsten en zorgen.Bezien we de reden waarom Hij in deze tijd zo droevig geweend heeft. De bijzondere zonde van Jeruzalem was nabij; de zonde dat de stad de moordkuil der profeten zou worden, een akker des bloeds van de onschuldige Messias. Hier riepen de Joden: Hosanna, geprezen zij die daar komt in de Naam des Heeren. Deze hartenkenner wist dat deze grote eer snel zou veranderen in grote verachting aan het kruis.
Christus wilde hier Zijn drieërlei ambt nog tonen. Als koning reed Hij hier op een ezelin. Als priester dreef Hij de kopers uit de tempel en als profeet voorzegde Hij de straf van Jeruzalem, waar niet één steen op de andere gelaten zou worden. Hierom weende Hij.
Casparus de Carpentier, predikant te Amsterdam (”Tranen-vloet Jesu Christi”, 1661)