Angsthazerij rond maatschappelijke stage niet nodig
In reactie op W. Verhoef (RD van donderdag) blijft J. Brand bij zijn punt dat er genoeg aanleiding is om niet al te negatief te staan tegenover de maatschappelijke stage van leerlingen van de middelbare school.
Dacht ik met mijn bijdrage in deze krant (vorige week maandag) betreffende de maatschappelijke stage het gat gegraven te hebben waar de heer W. Verhoef zijn leeuwen en beren wel in zou laten storten, helaas, dat is niet gebeurd. Wellicht was het gat nog wat te klein, maar gezien de inhoud en de strekking van het tweede artikel van Verhoef (donderdag), trek ik liever de conclusie dat het de halsstarrigheid van het wild gedierte is. Hieronder volgt een laatste poging om daar nog wat aan te veranderen.In de eerste plaats krijg (en houd) ik de indruk dat Verhoef nog het meest lijdt door het lijden dat hij vreest. Het gebruik van zinsneden en termen als: „Ik denk…”, „ik vraag mij af…”, „ik ben bang…” en „vrees ik dat…” sterken mij zeer in die mening. Verhoef praat niet ’eruit’, hij praat erover.
Waarom zou het in een rolstoel rondrijden van een oude mevrouw door een stagiair „onderwerp worden van een stevige discussie over verantwoordelijkheden”? Waarom zou het zo zijn dat het genoemde voorbeeld „een heikel punt kan worden, zeker als er iets misgaat”? Waar groeien die „bomen van de regelgeving en sectorspecifieke voorwaarden”?
Waarop baseert Verhoef zich bij dit soort uitspraken? De instelling om iets liever niet te doen omdat er wel eens iets mis zou kunnen gaan, zou een mens van zijn levensdagen geen stap meer buiten de deur doen zetten! En dat is nog tot daar aan toe, als andere mensen daar de dupe maar niet van worden. Verhoef echter dupeert als het tegenzit vele mensen met zijn publieke pleidooi voor angsthazerij. De dolgelukkige mevrouw buiten mag van hem weer de ongelukkige mevrouw binnen worden.
Het Driestar College maakt gebruik van een zogenaamd stagecontract, waarbij in twaalf (!) artikelen een en ander is vastgelegd, bijvoorbeeld de verschillende verantwoordelijkheden, en dat ondertekend wordt door de school, de ouders, de instelling en de leerling. Het „opstellen van diverse soorten convenanten” voor „de nodige garanties” is gewoon helemaal niet aan de orde.
Ook de uitspraak van de vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk is zuiver ingegeven door angst voor wat misschien komen gaat. Merkwaardig dat Verhoef zich gesterkt weet door een uitspraak die voortkomt uit vrees!
Ontzettend leuk
In het begin en in het eind van het artikel kan ik mij helemaal vinden. Dat mijn opmerking „Leerling, het is goed dat het moet” door Verhoef zo begrepen wordt dat de Driestarleerlingen „welhaast staan te trappelen om diverse sectoren van het maatschappelijke leven te gaan verkennen, om daar hun sociale steentje te gaan bijdragen”, vind ik heel best. Dat hij dat een „loffelijk streven” noemt: prima. Dat hij aan het eind de hoop uitspreekt dat ik mijn „missionaire taak” blijf uitvoeren voor de leerlingen van mijn school, vind ik bijna aandoenlijk, maar dat hij tussen die twee uitersten zijn leeuwen en beren zo voluit laat galopperen, vind ik ronduit jammer.
Ik weet hoe blij volwassen vrijwilligers zijn met de hulp en de inbreng van maatschappelijke stagelopers; ik weet hoezeer de mensen die geholpen of beziggehouden worden, uitzien naar de komst van de stagiairs; ik weet dat heel wat leerlingen graag naar hun stageplaats gaan als het weer zo ver is; ik weet dat veel leerlingen níét staan te trappelen om stage te gaan lopen, maar ik weet ook dat het er maar heel weinig zijn die uiteindelijk niet positief tegenover dit initiatief staan, simpelweg omdat het in de meeste gevallen gewoon ontzettend leuk was om te doen. Er zijn leerlingen die na hun verplichte stage voor school vrijwillig doorgaan; er zijn leerlingen die zelf zeggen veel geleerd te hebben van hun stage; er zijn leerlingen die na hun stage in een bepaalde sector zéker weten daar nooit te zullen gaan werken; er zijn leerlingen voor wie het omgekeerde geldt; er zijn uiteraard ook leerlingen die de stage lopen maar voor wie het allemaal niet had gehoeven.
Al met al denk ik dat er genoeg aanleiding is om niet al te negatief te staan tegenover de maatschappelijke stage. Als de huidige regering deze stage echt verplicht gaat stellen, vraag ik mij in alle ernst af of dat dan zo erg is. De drie maanden die in dit verband genoemd zijn, kunnen natuurlijk nooit betekenen dat leerlingen daadwerkelijk drie maanden lang de school niet vanbinnen zouden zien. Dat is gans onmogelijk. Maar een stage zoals de Driestar die kent, vind ik op maat én schappelijk.
De auteur is docent Frans en coördinator maatschappelijke stage op het Driestar College in Gouda.