Verheven
Mijn vrienden, u hoort hier de hooggeduchte Majesteit spreken. Hij Die hoger is dan het hoge en nochtans laag ziet, mogen wij wel zeggen. „Hoort, gij hemelen en neem, ter ore gij aarde, want de Heere spreekt.” Jesaja bestempelt Hem hier terecht als de Hoge en Verhevene. Hij woont in het hoge. De hoge hemel is Zijn troon en de aarde de voetbank van Zijn voeten. Hij woont in het hoge, maar tevens is hier een blijk van wonderbaarlijke nederigheid en van vermaak tot de mensenkinderen.Hoewel Hij hoog is boven alle overheden, engelen en machten, wil Hij echter ook wonen in de laagte, in zulke lage, nederige, geringe, arme en verbrijzelde harten. Hij wil ze maken tot Zijn troon. Zo wil Hij Zijn gaven uitdelen aan mensenkinderen, ja, zelfs aan wederhorigen, om bij hen te wonen. Die moesten daarvoor wegzinken in hun eigen niet en uitroepen: „Wie ben ik, dode hond, dat ik daartoe zou verheven worden?”
De Heere woont echter niet alleen in de hoogte en het heilige, Hij woont ook bij dien die van een verbrijzelde en nederige geest is. Het is nog dezelfde vreselijke Persoon Die hier spreekt, maar Hij spreekt nu met deze troostvolle belofte. Zijn ogen zijn als vuurvlammen, waardoor Hij ziet tot op de bodem van een mensenhart. Daarbij ziet Hij dan met de blijken van Zijn gunst in het bijzonder op de verbrijzelde en nederige van geest.
Joachimus Mobachius, predikant te Nijkerk (Christelijke zedenkunst, 1741)