Ongelijkheid
Mens & Maatschappij (82e jaargang nr. 1) bevat een bijdrage van Maarten Berg, promovendus van de Erasmus Universiteit, over de relatie tussen inkomensongelijkheid en geluk wereldwijd. Hij signaleert dat de discussie over verantwoorde en onverantwoorde vormen van inkomensongelijkheid een sterk ideologisch karakter draagt.
Om uit deze impasse te komen kiest hij voor een utilitaristische benadering. Welke invloed heeft inkomensongelijkheid wereldwijd op het geluk van mensen? Daarbij kan nog speciaal gelet worden op de positie van de minst gelukkigen of op het geluk van de sociale minima. Voor zijn analyse beschikt Berg over de gegevens van 75 landen.Zijn conclusie is dat de mate van inkomensongelijkheid niet significant samenhangt met het gemiddelde geluk en evenmin met het percentage ongelukkigen in een land of met het gemiddeld geluk van de armsten. Wel betekent een grotere inkomensongelijkheid ook een grotere ongelijkheid in geluk.
Gecontroleerd voor welvaartsniveau is het zelfs zo dat hoe meer inkomensongelijkheid er bestaat, hoe hoger het gemiddelde geluk is, hoe hoger het gemiddelde geluk van de armsten is en hoe minder ongelukkigen er zijn. Het is echter de vraag of deze resultaten voor elk cultuurgebied gelden. In de Latijns-Amerikaanse landen met hun hoge mate van inkomensongelijkheid liggen deze relaties duidelijk anders dan elders.
Dat inkomensongelijkheid geen negatief effect heeft op het geluk van mensen sluit volgens de auteur aan bij de literatuur over dit thema. Wel hangt inkomensongelijkheid samen met hogere sterftecijfers.
In Socialisme & Democratie (jaargang 64 nr. 1/2) nemen de Haagse PvdA-wethouder Marnix Norder en beleidsmedewerker Caroline van der Meer de Nederlandse woningmarkt onder de loep. Zij constateren dat daarmee structureel iets mis is. De socialewoningvoorraad zit verstopt, in het middensegment is de particuliere huursector veel te krap bemeten en de koopmarkt is voor starters ontoegankelijk. Bovendien is het onrechtvaardig dat huurders gemiddeld een veel groter deel van hun inkomen (24 procent) besteden aan wonen dan woningeigenaars (17 procent).
Als oorzaken van deze misère signaleren de auteurs dat er te weinig woningen zijn en dat zowel goedkope huurwoningen als dure koopwoningen gesubsidieerd worden. Ook bij een stijgend inkomen is voor veel bewoners van sociale huurwoningen de sprong naar het segment van de koopwoningen te groot.
In de huurwet die door het vorige kabinet was ingediend zien de auteurs niets. Die zou de ruimtelijke segregatie van bevolkingsgroepen versterkt hebben. Een integrale hervorming van ons woningmarktstelsel is nodig. Het nieuwe systeem moet meer keuzevrijheid geven en gebaseerd zijn op woonquota. Daarbij is van groot belang dat de aanpassing geleidelijk verloopt.
Iedereen, hetzij koper of huurder, voor wie de woonlasten een te groot beslag op zijn inkomen leggen, moet in aanmerking komen voor een woontoeslag. Huursubsidie, overdrachtsbelasting en hypotheekrenteaftrek verdwijnen. Vervolgens geeft men aan wat voor het nieuwe kabinet de eerste stappen in die richting zouden moeten zijn.
Jammer voor de auteurs, maar het regeerakkoord was al opgesteld toen hun artikel verscheen. Vanwege sterk uiteenlopende opvattingen op het gebied van de volkshuisvesting hebben de regeringspartijen gekozen voor immobilisme.
Wim Dekker en Herman Oevermans (beiden verbonden aan de CHE) introduceren in Wapenveld (57e jaargang nr. 1) een jaarserie over de problematiek van levensbeschouwing en ecologie. In hun inleidende artikel schenken ze eerst aandacht aan het 19e-eeuwse vooruitgangsoptimisme. Inmiddels heeft de ecologische problematiek dit optimisme onderuitgehaald.
Hoe kunnen personen en organisaties een bijdrage leveren aan de duurzaamheid van onze maatschappij? De auteurs zijn geboeid door een studie van de humanistische filosoof Harry Kunneman ”Voorbij het dikke ik. Bouwstenen voor een kritisch humanisme”. Kunneman constateert daarin dat de grotere ruimte die de moderne maatschappij biedt voor persoonlijke ontwikkeling ingevuld wordt op een manier waarbij het zelfrespect afhangt van de geleverde prestaties en de consumptieve mogelijkheden.
Ook organisaties en samenlevingen kenmerken zich door deze mentaliteit. In de vrijemarkteconomie ligt het accent op produceren, concurreren, innoveren en groeien. Moreel beraad wordt als een luxe gezien.
Vragen die verbonden zijn met ervaringen van eindigheid, oncontroleerbaarheid en onmacht dringen hier slechts moeilijk door. Toch leren juist deze vragen ons onderscheid te maken tussen wat er werkelijk toe doet en wat oppervlakkig is.
Kunneman probeert een postmoderne moraliteit te ontwikkelen met behulp van verbindingen tussen moderne en premoderne wereldbeelden. Daarbij zoekt hij in plaats van naar de premoderne transcendentie die de menselijke autonomie aantast, naar een vorm van horizontale transcendentie. Dekker en Oevermans achtten Kunnemans analyse meer dan de moeite waard om te toetsen.
Dr. C. S. L. Janse, oud-hoofdredacteur van het RD
Reageren? focus@refdag.nl.