Bidden
Wij dan wetende, waarde christenen, de boze natuur en het verschrikkelijk einde der goddelozen, laat ons opgewekt en vermaand zijn de wereldse begeerlijkheid te verzaken. Staat af van kwaad te doen. Laat het ons genoeg zijn dat wij in de vorige tijd van ons leven de wil van de heidenen hebben gedaan. Laat ons nu ophouden de zonden te doen en ons schikken om in de tijd die over is naar de dienst van God te leven.
Daarom moeten wij twee plichten betrachten. Het vorige zondige leven moeten wij betreuren, haten en vlieden. De zonden, die u zo aangenaam waren, moeten nu uw ziel bitter zijn. U moet daarover uitroepen als de zonen der profeten: „De dood is in de pot.” Zij moeten u tot droefheid zijn en u moet met hete tranen bewenen dat u God door uw zonden zo dikwijls vertoornd hebt. Met een oprechte en gelovige belijdenis moet u uw zonden voor de Heere bekennen en beklagen. Zeg met David in Psalm 32: „Mijn zonde maakte ik u bekend en mijn ongerechtigheid bedekte ik niet…”Ween bitter met Petrus. Keer weder en roept met de verloren zoon: „Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u en ben niet waardig uw zoon genaamd te worden.” Dat de zonden u op het hart zouden liggen als een grote en een zware last. Doch ik zal mijn Rechter om genade bidden.
David Knibbe, predikant te Leiden (”Het oordeel Gods over Zijn huis”, 1682)