Agnologie
„Komt herwaarts, gij allen, die vermoeid en belast zijt, ik zal u het lieflijk Evangelie prediken, ten spijt van duivel, zonde en dood, opdat onze harten, hoe ook terneergeslagen, vrolijk worden in onze Heere en God, vervuld worden met een goed vertrouwen op Hem in de hoop der heerlijkheid, die aanstaande is, om geopenbaard te worden aan ons die op Zijn goedertierenheid wachten.”
Vier maal veertig jaar geleden is het deze week dat dr. H. F. Kohlbrugge in zijn Elberfeldse gemeente preekte uit Johannes 19. Om precies te zijn, het was op 21 maart 1847. Later verscheen de preek ook in druk, onder de titel ”De Heiland, dragende Zijn kruis”. De bovenstaande woorden vormen er het begin van.Uit nood geboren
Hoe komt het toch, zei ooit iemand, dat wij de geschriften van dr. Kohlbrugge zo dikwijls kunnen lezen zonder dat ze indruk op ons maken en dat we er een andere keer zo machtig door aangegrepen kunnen worden? Het antwoord is: ze zijn onder tranen geschreven en kunnen slechts onder tranen verstaan worden. Ze zijn uit grote nood geboren en ze worden ook slechts in soortgelijke nood verstaan.
Ik zou het bijzonder willen toepassen op de lijdenspreken van Kohlbrugge. Ze voeren binnen in het heiligdom waar het werk der verlossing getoond wordt. De heilige God brengt het door Zijn eniggeboren Zoon tot stand. Lijdend en stervend voldoet het heilig Kind Jezus volkomen aan de eis van Gods gerechtigheid. Zo verlost Hij Zijn volk ook volkomen van het verderf en schenkt Hij hun de zaligheid. „Zo komt het borgtochtelijke van het lijden onzes Heeren tot zijn recht, dat in de prediking onzer dagen schaars gevonden wordt en waardoor zo veel en zo rijke troost in de ziel van de verslagen zondaars vloeit” (H. A. J. Lütge in het Voorbericht op de bundel ”Lijdenspreken”).
Deze preken bieden een machtige troost. Nee, ze zijn niet wettisch, het tegendeel is waar. Maar ze hebben wel een doorlopende vooronderstelling. Ik lees het in deze zelfde preek. „Met onze macht is het niets gedaan, met onze gerechtigheid is het een afgesneden zaak. Wij hebben niets meer te zeggen, maar de hand op de mond te leggen, ons diep te verootmoedigen in stof en as, en nochtans ons te verheugen, dat de zaligheid van onze God en van Zijn Christus is, Die het alléén in Zijn handen heeft, zalig te maken en te verdoemen. Daar Hij het in Zijn hand heeft, om zalig te maken, moet ook zalig zijn en blijven, al wat zich in zijn verlorenheid tot Hem wendt.” De stilzwijgende vooronderstelling van deze prediking is een verslagen mens bij wie deze troost haaks staat op wat hij bij zichzelf bevindt. Maar daarom sluit ze zo troostvol aan bij zijn nood. Hij is dan ook te arm om bij deze troost en bij deze Trooster vandaan te blijven. En - hij zal niet beschaamd worden.
„Mijn geliefden, ik heb het u uit de volheid des harten gepredikt en zal het blijven prediken: zolang er nog een ziel naar genade dorst, siddere en vreze zij niet om vast te houden aan eeuwige ontferming, zich vast te klemmen aan Christus en Zijn genade. (…) Met het bloed van het Lam Gods uw bovendorpels en deurposten bestreken, dan behoeft gij voorzeker niet te vrezen voor de engel des verderfs.”
Agnus Dei
Het Lam Gods, het is bij Kohlbrugge een geliefde en veel gehanteerde aanduiding van de Heere Jezus. Het Lam Gods dat de zonde der wereld wegneemt. Dat Zichzelf tot een schuldoffer stelde en daardoor voldeed aan de gerechtigheid Gods. Vaak liet Kohlbrugge in de dienst zingen het lied uit de school van Luther: „O Lamm Gottes unschuldig, am Stamm des Kreuzes geschlachtet, all Sünd hast Du getragen…”
Kohlbrugges theologie wordt dan ook wel agnologie genoemd. Dat wil zeggen: in het hart van zijn prediking staat Hij, die als Agnus Dei, als het Lam van God, de zonde van de wereld wegdraagt. In een diep aangrijpend uur in zijn leven is dit zaligmakende Godslam aan hem geopenbaard. Het was, zo vertelt hijzelf, op 31 juli 1833 dat hij met de Heere worstelde om het rechte verstaan van het Evangelie en om de vrede van zijn ziel. Toen drong van boven een vraag in zijn ziel: „Zijt ge met Mijn Lam tevreden?” Kohlbrugge antwoordde: „Ja Heere.” Daarna ontving hij het antwoord: „Dan ben ik ook met u tevreden.” Diezelfde avond preekte hij over het heil dat in Christus is voor mensen die vleselijk zijn en onder de zonde verkocht…
Kohlbrugge preekte de liefde van het Lam. „O, welk een liefde is de liefde van Christus!”, schrijft hij. „Wat zullen we daarvan te roemen hebben, wanneer we Hem zien, gelijk Hij is!” God zoekt zondaren. Christus zoekt harten die zo leeg en arm zijn dat Hij er helemaal in wonen kan. Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke gave.
Maar niet minder benoemde Kohlbrugge de keerzijde. „Ik ben geen speelman, doch getuig waarachtige woorden, namelijk dat het einde van alle dingen nabij is, en dat men zich met maskers en vodden niet kan bedekken voor de toorn van het Lam.” „Maar Golgotha laat zich ook nu nog vinden en op deze berg is thans een maaltijd bereid voor u allen die erkent verdoemenswaardige zondaren te zijn.”