De zotheid gekroond
Zotheid, scherts, ironie, het zijn zaken die deze Boekenweek centraal staan. Dit alles onder het motto ”Lof der zotheid”, een verwijzing naar het bekende boek van Erasmus dat in 1511 verscheen. Nu was Erasmus’ satire niet uniek, ook tijdgenoten van hem hebben zich eraan gewaagd. De bekendste zijn natuurlijk de reformatoren Luther en Calvijn. Hadden zij dan ook iets met humor? Zeker, maar op een andere manier dan Erasmus.
„Zou God willen dat wij altijd zwaarmoedig zijn? Is God vertoornd als wij vrolijk zijn? Zo ja, waar blijft men dan met die plaatsen in de Schrift waarin gezegd wordt dat God eist dat de mens zich verheugt, en dat Hij hem geeft waarin hij zich kan verblijden?”Hier is niet zomaar iemand aan het woord, nee, dit is taal van hem, die door velen beschouwd wordt als een vreugdeloze man die geen scherts verstond, de laatste bij wie je humor zou verwachten. Toch schreef juist hij dit. Zijn naam was Johannes Calvijn.
Zijn uitspraak lijkt eerder bij Maarten Luther te horen. Geen wonder, want Luther had (en heeft) de reputatie dat hij vrolijkheid hoog in het vaandel voerde en nadrukkelijk ruimte gaf aan humor. Zijn tafelgesprekken, zijn boeken en zijn brieven tonen dat overvloedig aan.
Het blijkt onder meer uit een schrijven van 1522 aan Frederik de Wijze, de keurvorst die hem beschermde (wat Luther overigens niet nodig vond: hij had een betere Beschermer), maar die vanwege de reformatiebeweging geconfronteerd werd met het kruis van de vervolgingen. De vorst bezat een grote verzameling relikwieën en Luther, die dat wist, begon zijn brief met de woorden: „Genade en geluk van God de Vader met uw nieuwe heilige relikwie! Met deze groet kom ik (…) ditmaal tot u, mijn genadigste heer. Uw vorstelijke hoogheid heeft nu vele jaren lang in alle landen naar relikwieën laten speuren - nu heeft God de wens van uw vorstelijke hoogheid verhoord en u zonder enige kosten of moeite een heel kruis thuis gestuurd, met spijkers, speren en gesels erbij. Nog eens: genade en geluk van God met die nieuwe relikwie!”
Humoristisch zonder meer, want humor richt zich, zoals bekend, op geconstateerde gebreken en levert daar een reactie op. Was het hier scherts van Luther, of kunnen we beter van ironie spreken? Hoe het zij, in beide was hij een meester. Een anekdote kan dat verduidelijken.
Bezoek
In 1536 bezocht namelijk de pauselijke nuntius Vergerio de stad Wittenberg om met de keurvorst te onderhandelen. De inmiddels vijftig jaar oude Luther werd ook uitgenodigd, maar deze bezocht voor zijn vertrek eerst de kapper. „Maak me jong” -zo zei hij- „de papist moet denken: die ketter kan nog een heleboel onheil stichten.” Daarna trok hij zijn beste kleren aan, deed alle ringen die hij vinden kon aan zijn vingers, hing een gouden ketting om zijn hals en hij was er klaar voor. Voordat hij met Johannes Bugenhagen in het rijtuig stapte, wreef hij in zijn handen en zei hij: „Daar gaat de Duitse paus met zijn kardinaal.” Ja, ook zelfspot was Luther niet vreemd.
Dat het gesprek niet voor iedereen genoeglijk zou verlopen, was te verwachten. Luther -de gewezen monnik- begon al direct tegen de roomse geestelijke hoog op te geven van zijn vrouw -een gewezen non- en hun vijf kinderen. Na enige tijd kreeg de geërgerde gezant het overleg dan toch op een mogelijk concilie. Luther reageerde: „Als het doorgaat, zult u toch wel niet over het geloof en de zaligheid spreken, maar over allerlei nutteloos gedoe… Wij hebben geen concilie nodig, wij hebben een goede evangelische leer en kerkorde. Maar voor de christenheid in het algemeen zou het goed zijn, dan kunnen degenen die nog in dwaling gevangen zitten de waarheid ook leren kennen.” Dat was natuurlijk al schertsend opnieuw tegen het zere been, maar het toppunt bereikte Luther bij het afscheid. Toen Vergerio hem toeriep: „Zorg dat je klaar bent voor het concilie!” antwoordde Luther, die natuurlijk heel goed wist hoeveel martelaren er vooral door en na roomse concilies gedood waren: „Ja mijnheer, ik houd mijn hoofd en hals klaar.”
Daar heeft de pauselijke gezant het mee moeten doen. Bitter dan ook was het rapport dat hij naar Rome stuurde, tegelijk bleek eruit dat Luthers kapper goed werk had geleverd: „Die vent is (…) 50 jaar oud, maar maakt de indruk van een stoere veertiger.” Ze konden op nog heel wat onheil rekenen.
Sierglas
Zijn gevoel voor humor is Luther altijd bijgebleven. Kort voor zijn sterven gaf hij zijn medewerker Justus Jonas een sierglas, met daarin de regels gegraveerd: „Luther, een glas, geeft een glas aan Jonas, die ook slechts een glas is. Opdat zij het beiden verstaan: breekbaar als glas zijn ook wij.” Opnieuw ironie, misschien wel de subtielste vorm van humor, temeer omdat er een duidelijke boodschap achter ligt, geestig, maar onmiskenbaar.
Luther was trouwens ook een liefhebber van die andere, extremere vorm van humor, namelijk spot. Niet spot met goddelijke zaken uiteraard, maar met allerlei misstanden die hij zag. Daar legde hij zich niet zomaar bij neer, die ging hij vooral in zijn polemische geschriften te lijf.
Dat deed die andere reformator Calvijn eveneens. Ook hij ruimde nadrukkelijk plaats in voor humoristische spot, want Calvijn verachtte vrolijkheid evenmin. Schreef hij niet in 1547, terwijl hij door zware pijnen geplaagd werd aan een goede vriend: „Het spijt mij dat ik niet maar een halve dag bij u kan zijn om met u te lachen…”? Calvijns gebruikte in zijn geschriften soms bijtend sarcasme. Beroemd in dit opzicht werd zijn ”Tractaat der relikwieën” uit 1543. Doel van het geschrift was natuurlijk het bestrijden van de Roomse relikwieënverering en Calvijn onderwierp zodoende in een bepaald hoofdstuk allerlei overblijfselen van heiligen aan een nader onderzoek. Zo ging hij onder andere na waar volgens de Roomse kerk het hoofd van Johannes de Doper gebleven was. Wel tien verschillende plaatsen maakten aanspraak op delen ervan of op het geheel! Calvijn: „De dichters vertellen dat er vroeger een koning in Spanje was, die drie hoofden had. Als onze relikwieënmakers dat nu ook van Johannes de Doper konden zeggen, dan zou hun dat flink kunnen helpen…” Schijnbaar tegemoetkomend vervolgde hij: „Ik wil het hun niet moeilijk maken… ik beweer slechts dat Johannes de Doper een monster moet geweest zijn met drie hoofden.” Om daar aan ten slotte aan toe te voegen: „Tenzij dan dat zij, die zoveel delen van zijn hoofd vertonen, schaamteloze bedriegers zijn.”
Gekroond
Men kan zich stoten aan Calvijns grimmige humor, maar nooit mag vergeten worden dat hij in een grimmige tijd leefde, een tijd waarin zaken uitgevochten werden op leven en dood. Laat dit dan niet tegelijk duidelijk zien dat humor een afspiegeling is van een tijdperk? Mogelijk wel, er valt althans veel voor te zeggen, net zo goed als voor de stelling dat ieder tijdperk de humor krijgt die het verdient.
De reformatoren konden ”zotheid”, dit is humor waarderen, maar wie hun ”zotheid” nader beschouwt, ziet een verschil met Erasmus. Het is Erasmus wel eens verweten dat hij zo vrijblijvend en afstandelijk allerlei misstanden op de korrel nam. Dat verwijt kan men Luther en Calvijn niet maken. Hun ”zotheid” stond in het teken van de ernst. Met die ernst en met het stellen van de spot in het licht van de eer van God kroonden zij als het ware hun ”zotheid”. Daarom, was er bij Erasmus sprake van een ”lof der zotheid”, bij de reformatoren kan men beter spreken van ”de zotheid gekroond”.