Priegelen aan een vuurtoren
KAATSHEUVEL - Zeker veertig Nederlandse vuurtorens op miniatuurformaat kwamen uit zijn handen. Knutselaar Bram Quist (82) uit Kaatsheuvel: „In bed lig ik nogal eens te denken hoe ik een bouwprobleem moet oplossen.”
Priegelige trappen, fijnbesneden hekwerken en sierlijke kruisconstructies. In één oogopslag is in de woonkamer van Quist in Kaatsheuvel te zien dat er talloze uren noeste knutselarbeid staan uitgestald. Op de tafel pronkt een tiental handgemaakte vuurtorens. De Harlinger vuurtoren, die van Den Oever, een exemplaar uit Durgerdam. Boven in elke creatie zit een lampje, verbonden aan een stekkersnoer. „Het is vaak priegelen op de millimeter”, zegt de krasse Quist, voorheen bouwkundige bij de gemeente Den Haag.Voor het selecte gezelschap van vuurtorenfanaten in Nederland is het komende zaterdag een hoogtijdag. Op een bijeenkomst in Oudenbosch kunnen liefhebbers vuurtorensnuisterijen uitwisselen en ervaringen delen.
Quist heeft al tientallen jaren een band met vuurtorens. Zeilen was vroeger zijn lust en zijn leven. Diverse keren doorkruiste hij de Nederlandse wateren. Zodoende leerde hij de bakens op de kust kennen. „Iedere vuurtoren heeft zijn eigen kenmerken. Van elk exemplaar wist ik bijvoorbeeld de lichteigenschappen. De ene vuurtoren zendt lichtsignalen in een andere frequentie uit dan de andere.”
Het gaat Quist aan het hart dat de rol van vuurtorens in Nederland gaandeweg raakt uitgespeeld. „Schepen hebben een vuurtoren niet of nauwelijks meer nodig. Ze bepalen hun koers met behulp van radars en satellietapparatuur. Daarom verdwijnen de vuurtorens langzamerhand. Ze gaan op een gegeven moment tegen de vlakte of worden als monument of bijvoorbeeld hotel ingericht.”
Om de historische objecten aan de vergetelheid te ontrukken en vanuit „nostalgie” besloot Quist een jaar of zes geleden vuurtorens na te bouwen. Hij gebruikt daar vooral triplexhout voor.
Directe aanleiding was een bezoek van een nichtje uit Londen. „We dronken in Westkapelle een kop koffie. Ze zag een miniatuurvuurtoren van Westkapelle staan, wilde die hebben en hoorde dat het ding 100 euro op moest brengen. Toen zei ik: Ik maak er een voor je en die lijkt dan ook echt op de vuurtoren.”
Quist probeert de vuurtorens zo getrouw mogelijk na te bootsen. Daartoe maakt hij gebruik van fotomateriaal én diept hij herinneringen op uit zijn zeilverleden. In een enkel geval kan de knutselaar een complete bouwtekening bemachtigen. „Zo kreeg ik via de gemeente Urk een bouwtekening van de vuurtoren opgestuurd. Ik kon zodoende de raampjes op de millimeter nauwkeurig op z’n plaats zetten. Toen ze later een foto kregen van de nagebouwde vuurtoren, reageerden ze enthousiast.”
Een van de lastigste klussen bij de miniatuurbouw is voor Quist het in elkaar zetten van een ronde toren, die smal afloopt naar boven. „Dat is veel schuren, schaven en vijlen. Ik zit dan te priegelen met latjes van 3 bij 5 millimeter om het frame te maken. Later komt daar een huls omheen. Dat triplex moet eerst een tijdje in het water hebben gelegen, voordat het flexibel wordt. De ronde toren wordt een nachtje gekneveld om hem in de goede vorm te houden.”
Quist, vooral geïnteresseerd in de techniek van de vuurtorenbouw, beseft terdege dat de bakens aan zee in vroeger tijden een rol van levensbelang speelden. „Neem de Stenen Baak aan de Brielse Maas. Dat was vroeger een vuurbaak. Met pek, hout en lorren stak men een vuur aan, als herkenningspunt voor een voorbij varende logger.”
Rijk zal Quist van zijn hobby niet worden. Vuurtorens waar hij pakweg honderd uur werk in heeft zitten, gaan voor nog geen honderd euro van de hand. „Ik hoor nogal eens dat ik veel te goedkoop ben. Maar voor mij is van belang dat ik plezier beleef aan mijn hobby.”
De meeste tijd, 320 uur, besteedde hij aan het nabouwen van een witte vuurtoren in Nora Head in Australië. Het was een cadeautje voor zijn zoon Jan, die in Australië woont. Met behulp van toegestuurde foto’s kon Quist aan de slag.
Even leek het of zoon Jan, op visite in Nederland, het unieke cadeau van zijn vader niet mee naar Australië kon nemen. „Mijn zoon zei: „In het vliegtuig mag geen hout mee, in verband met het risico op houtworm.” Toen antwoordde ik: „Neem hem toch maar mee. Ik raak het ding hier aan de straatstenen niet kwijt.” De vuurtoren, verpakt in de handbagage, is niet gecontroleerd. Mijn zoon heeft mazzel gehad.”