Binnenland

Effectief, wat onbeheersbaar wapen

Parlementaire enquêtes zijn een prima middel om de regering te controleren. Sinds 1982 leverden ze altijd zinvolle informatie op. Ze zouden echter nóg beter werken als ook een minderheid in het parlement tot het instellen van een enquête zou kunnen besluiten. Dr. G. Visscher: „Paars heeft regelmatig enquêtes geblokkeerd. Dat is heel jammer. En die er kwamen, kwamen jaren te laat.”

23 August 2002 19:56Gewijzigd op 13 November 2020 23:45

Maandenlang graaft een groepje kamerleden zich in in een ingewikkeld probleem. Achter gesloten deuren horen zij tal van getuigen. Vervolgens vragen zij in dagenlang durende openbare verhoren opgeroepen burgers het hemd van het lijf. Om ten slotte een loodzwaar rapport te presenteren, waar de politiek weinig tot niets mee doet. Wat wordt Nederland eigenlijk wijzer van parlementaire enquêtes?

„Veel”, meent dr. Gerard Visscher, docent staatsrecht en politicologie aan de Rijksuniversiteit Leiden. In 1975 studeerde de wetenschapper af met een doctoraalscriptie over de parlementaire enquête. Het onderwerp heeft altijd zijn intense belangstelling gehouden. De zes enquêtes die sindsdien in Nederland zijn gehouden, heeft hij alle tot in de finesses gevolgd. „Van elk daarvan kun je zeggen dat ze nuttige resultaten hebben gehad voor politiek en samenleving.”

Ja, voor degenen die vinden dat na elke enquête koppen van politici moeten rollen, valt het resultaat soms tegen. „Maar dat is een heel verkeerde verwachting, die bij elke enquête door de media wordt opgeroepen. Het gaat bij dit instrument echter niet in de eerste plaats om het maken van slachtoffers, maar om waarheidsvinding, om een beter begrip van een bepaalde, meestal ingewikkelde zaak.”

Lokaas
Let er eens op wat bepaalde enquêtes in gang gezet hebben, doceert Visscher. „Neem de IRT-enquête onder leiding van de PvdA’er Van Traa. Die heeft in 1994-1996 veel boven water gekregen over de werkwijze van politie, douane en recherche. Enigszins gechargeerd: er bestond een situatie waarin het niet meer duidelijk was of een opsporingsambtenaar nu werkelijk drugs als lokaas uitzette of dat hij zelf in verdovende middelen handelde. De grenzen vervaagden. Dat heeft Van Traa scherp aan de kaak gesteld.

Dat heeft ook een cultuurverandering teweeggebracht in de opsporing. Misschien sloeg die aanvankelijk wat door naar de andere kant, zodat politiemensen haast níets meer mochten, maar dergelijke slingerbewegingen zijn onvermijdelijk.”

Daarnaast heeft ook de enquête naar de bouwsubsidies in 1984-1986 onder leiding van de PvdA’er K. de Vries goede resultaten geboekt. „Een belangrijke conclusie van deze commissie was dat niet alleen de burger, maar ook de overheid zich aan de regels moet houden. Subsidies mogen door een ministerie als dat van Volkshuisvesting niet op de bonnefooi worden verstrekt, maar daaraan moeten inzichtelijke, rechtvaardige regels ten grondslag liggen. Sindsdien kan er in Nederland niet zomaar meer met subsidies gestrooid worden.”

Spookverhalen
Dat dit soort cultuuromslagen voor de gewone man niet altijd zichtbaar is, neemt niet weg dat ze voor de kwaliteit van de samenleving van groot belang kunnen zijn, stelt Visscher. „Dat geldt ook voor een enquête als die over de Bijlmerramp. Dat was een wat eigensoortig onderzoek, omdat het er vooral om ging mythes en spookverhalen te ontkrachten. Maar het was wel heel belangrijk dat dit gebeurde. Mensen voelden zich in die tijd door de overheid niet serieus genomen. In de enquête konden ze hun verhaal kwijt. Dat gevoel niet serieus genomen te worden, zie ik, achteraf, als een voorteken van de onvredebeweging van Fortuyn.”

Maar moesten deze onderzoeken per se parlementaire enquêtes zijn?

„Ik denk van wel. Een deel van de informatie zou vermoedelijk niet aan het licht zijn gekomen als getuigen niet gedwongen waren geweest te verschijnen en onder ede de waarheid te zeggen. Liegen is natuurlijk altijd mogelijk, maar wordt toch heel moeilijk gemaakt als je voor snorrende camera’s en voor het oog der natie aan de tand wordt gevoeld en als je bovendien later voor meineed vervolgd kunt worden.

Iets anders is of al deze enquêtes door kamerleden uitgevoerd moesten worden. Ik ben van mening dat onderzoeken die voor het parlement wel van belang zijn, maar niet direct het regeringsbeleid betreffen, beter door andere deskundigen, bijvoorbeeld wetenschappers, gedaan kunnen worden. Die moeten dan wel dezelfde bevoegdheden krijgen als een parlementaire enquêtecommissie.

Maar als het om regeringsbeleid gaat, moet het parlement erbovenop springen. Dat mag de politiek, zoals bij Screbrenica gebeurde, niet overlaten aan een paar mensen in Amsterdam.”

Niet zelden raakt een parlementaire enquête behalve het regeringsbeleid ook het handelen van de Tweede Kamer zelf. Hoe groot is het risico dat kamerleden eigen falen trachten te verdoezelen?
„Daar ben ik niet zo bang voor. Juist de openbaarheid van de verhoren geeft een goede bescherming tegen zulke praktijken. Half Nederland kijkt mee. Als je dan op falen van de Tweede Kamer stuit, bijvoorbeeld wanneer die voor slechte wetgeving heeft gezorgd, en je vraagt op zo’n punt niet dóór, dan valt dat meteen op.

Bovendien houden de commissieleden elkaar scherp in de gaten. Je komt meestal niet in een enquêtecommissie als je in het verleden als kamerlid woordvoerder was op het terrein dat onderzocht wordt. Als je tijdens een ondervraging een partijgenoot uit de wind probeert te houden, loopt ook dat meteen in de kijker. Ten slotte: het eerste wat zo’n commissie doet als zij net is geïnstalleerd, is elkaar recht in de ogen kijken, en zeggen: Zolang dit onderzoek duurt, schuiven we alle partijbelangen aan de kant en gaan we volstrekt onafhankelijk aan de slag om over dit onderwerp het naadje van de kous te weten te komen. En men houdt zich daar ook altijd aan.”

Partijpolitiek speelt geen enkele rol bij enquêtes?

„Niet als ze eenmaal ingesteld zijn. Dat gevaar speelt wel in de fase voordat tot instelling van een commissie wordt besloten. Je zag dat al aan het eind van de 19e eeuw, toen onze parlementaire democratie nog niet zo oud was. Ministers reageerden furieus zodra het woord enquête viel. Dat werd bij voorbaat als misplaatst wantrouwen opgevat en men dreigde met opstappen zodra de Kamer maar enigszins tot een enquête neigde.

In de jaren tachtig van de vorige eeuw ontstond er een gunstiger politiek klimaat. Maar onder paars is de oude situatie weer teruggekomen. Daarover deed PvdA-fractievoorzitter Wallage in 1998, kort voor de verkiezingen, een boekje open. Hij vertelde dat het hem tot drie keer toe was overkomen dat een bewindspersoon hem liet weten direct ontslag te zullen nemen als de PvdA zou instemmen met een enquête. Dat is toch ongelooflijk!

Wallage noemde er geen voorbeelden bij, maar het is niet zo moeilijk die zelf te verzinnen. Wat dacht je van de kwestie van de Europese Sociale Fondsen, de Ctsv-affaire of de Betuweroute?

De enquêtes die er onder paars kwamen, kwamen veel te laat. Screbrenica: zes, zeven jaar erna. De Bijlmer: eveneens veel te laat. Als er zo veel tijd verstreken is, kun je geen goed onderzoek meer doen. Dan gaat het geheugen mensen in de steek laten. Dan zitten ook de verantwoordelijke bewindslieden meestal niet meer in het kabinet. Vooral in het geval van Screbrenica vind ik dat verschrikkelijk, een blamage.”

Hoe kun je dat probleem ondervangen?
„Regeringspartijen voelen in het algemeen weinig voor enquêtes: ze zijn niet beheersbaar, je weet nooit wat eruit rolt. Daarom is het noodzakelijk de mogelijkheid te openen dat ook een minderheid van de Kamer een parlementaire enquête kan afdwingen. Pas dan wordt het een werkelijk effectief wapen in handen van de volksvertegenwoordiging.

De Wet op de parlementaire enquête is in 1850 ingevoerd. Tien jaar later verscheen er al een proefschrift van iemand die beweerde dat het met die wet nooit wat zou worden. En hij had gelijk. Dat had twee oorzaken. De eerste was dat het niet mogelijk was ministers te horen en dat het daardoor in de praktijk ook niet mogelijk was ambtenaren aan de tand te voelen. Mede daardoor konden parlementaire enquêtes zich eigenlijk alleen op bepaalde maatschappelijke misstanden richten, en niet op het regeringsbeleid. De Kamer had dat al spoedig door en hield het na 1887 zestig jaar lang voor gezien. Als er dan toch alleen maatschappelijke toestanden onderzocht mochten worden zonder een politieke lading, dan kon een minister dat beter zelf door zijn ambtenaren laten onderzoeken.

Als het in 1977 mogelijk wordt gemaakt ministers te horen, zien we opeens een opleving van het enquête-instrument. De RSV-enquête naar de overheidssteun aan scheepsbouwer Rijn Schelde Verolme slaat in 1982 in als een bom. Molkeboer, topambtenaar op Economische Zaken, kwam met smeuïge verhalen over wat zich binnenskamers op het ministerie afspeelde. De minister, die aan het eind van de rit werd gehoord, kon weinig anders doen dan deze verhalen bevestigen.

Als de RSV-enquête mislukt was, was dit democratische instrument misschien een zachte dood gestorven. Maar nu het een keer een succes was geworden, volgden er in de jaren daarna meer. De jaren van paars laten echter zien dat er nog een verbetering in de wetgeving nodig is: het minderheidsrecht.”

Groot gevaar is dat het wapen dan te vaak wordt ingezet, zodat het stomp wordt…

„Dat hoor je vaak zeggen, maar ik geloof daar niet in. In Amerika werkt men ontzettend veel met dit soort ”hearings”. Het is daar een normaal onderdeel van het contact tussen parlement en kabinet. En om wat dichter bij huis te blijven, letterlijk en qua type staatsbestel: ook Duitsland kent een minderheidsrecht. Van misbruik is daar helemaal geen sprake. Eens in de twee, drie jaar is daar een enquête. Dat kun je moeilijk te veel noemen.”

Wat verwacht u van de deze week gestarte enquête naar fraude in de bouwnijverheid?
„Die zal zeker zin hebben. Al in de aanloop naar het onderzoek is er door journalisten veel boven tafel gebracht. Bijna niemand ontkent nu nog dat er in de bouwsector van alles loos is. Die erkenning van het probleem is al heel wat. Verder is een grote lijn die je nu al kunt ontwaren dat je als overheid wel wetten kunt maken, maar dat je vervolgens ook op de naleving ervan toe moet zien. Positief is dat deze enquête heel snel nadat Bos in het televisieprogramma Zembla verscheen, is ingesteld.

Erg benieuwd ben ik naar het vervolg op de suggestie van Ad Bos dat het onderzoek door het openbaar ministerie naar de schaduwboekhouding van Koop Tjuchem maar niet op gang kwam omdat dat van hogerhand zou worden tegengewerkt. Als dat waar is, moet dat boven tafel komen. Ik hoop dat de commissie inziet dat het heel belangrijk is op dit punt door te vragen en door te graven. Hier stuit je op fundamentele punten van onze rechtsstaat. Daar mag geen zweem van twijfel blijven hangen.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer