Uitweg voor coalitie: verdeel en heers
DEN HAAG - De coalitiepartijen proberen de verkiezing van woensdag zo spannend mogelijk te maken. De regeerbaarheid van het land zou volgens hen in het geding zijn als CDA, PvdA en ChristenUnie in de Senaat geen meerderheid halen. Maar onbestuurbaar is Nederland niet zo snel.
Kiezers zijn woensdag slechts met moeite te porren voor een gang naar de stembus. Minder dan de helft van hen zal zich er daadwerkelijk toe kunnen zetten, is de verwachting. Terwijl er toch wel wat op het spel staat.Wat precies? Volgens de coalitiepartijen niet minder dan de regeerbaarheid van het land. Samen hebben CDA, PvdA en ChristenUnie op dit moment 44 van de 75 zetels in de Eerste Kamer in handen. Die royale meerderheid wordt echter bedreigd nu opiniepeilers aangeven dat VVD en SP wel eens een fraai resultaat zouden kunnen boeken bij de huidige Statenverkiezingen.
Op 29 mei kiezen, zoals bekend, de statenleden de Eerste Kamer, die vervolgens op 12 juni zal worden geïnstalleerd. Verliezen CDA, PvdA en ChristenUnie daar hun meerderheid, dan is Leiden in last, vreest het kabinet. De oppositie kan dan bij elk gewenst onderwerp het kabinetsbeleid torpederen. Liberalen en socialisten wrijven zich al van pure voorpret in de handen, is het schrikbeeld dat wordt opgeroepen.
Maar zo’n vaart loopt het niet. Zeker, als de coalitie onder de 38 zetels zakt, zou dat iets bijzonders zijn. Sinds 1918 is niet meer voorgekomen dat een kabinet niet kon steunen op een meerderheid in de Eerste Kamer.
En dat een tegenstribbelende Senaat lastig kan zijn, is het achterliggende decennium minimaal tweemaal bewezen. In 1999 zorgde VVD-senator Wiegel voor een politieke crisis toen hij zijn stem onthield aan het referendumplan van D66. En in 2005 wist PvdA’er Van Thijn het Binnenhof op zijn kop te zetten door het plan van minister De Graaf voor de gekozen burgemeester koelbloedig om zeep te helpen. Maar in beide gevallen leidde dat, hoe tumultueus de debatten ook verliepen, niet tot nieuwe verkiezingen.
Dat het met de onbestuurbaarheid van Nederland wel meevalt, ook als de coalitie in de Eerste Kamer zijn meerderheid verliest, blijkt uit tenminste twee zaken.
In de eerste plaats bestaat het regeren van het land voor een belangrijk deel uit allerlei beleidsbeslissingen van het kabinet, waarbij de ministers wel afhankelijk zijn van steun in de Tweede Kamer maar niet van de Senaat. Kritiek wordt het pas als er van nieuwe wetgeving sprake is, omdat de Eerste Kamer in het beoordelen daarvan nadrukkelijk een rol heeft.
Maar ook dan is het een spookbeeld te denken dat de Senaat bij wijze van politieke pesterij blindelings tegen allerlei wetsvoorstellen van het kabinet gaat stemmen. Een oppositie is pas gevaarlijk als die één front vormt. En daar ziet het nog lang niet naar uit.
Toegegeven, over het plan om rijke ouderen te laten meebetalen aan de AOW, de zogeheten Bosbelasting, zijn VVD’ers en SP’ers het eens. Dat voorstel gaan zij, zodra ze er de kans toe krijgen, tegenhouden.
Maar voor het overige verschillen beide politieke stromingen van elkaar als zwart van wit. Niet voor niets gaven de fractievoorzitters van VVD en SP in de Eerste Kamer, Rosenthal en Kox, dinsdag aan dat hun partijen over de meeste onderwerpen „radicaal en maximaal” van mening verschillen.
Toen het er begin november vorig jaar naar uitzag dat zelfs CDA en PvdA samen geen meerderheid zouden gaan behalen in de Tweede Kamer, speculeerden de media druk over de mogelijkheid van een minderheidskabinet. Volgens velen moest zo’n kabinet mogelijk zijn. Regeren met wisselende meerderheden in de Tweede Kamer zou de politiek alleen maar spannender maken en hoefde de daadkracht van een kabinet niet te schaden, meenden diverse politicologen.
Als zoiets in de Tweede Kamer kan, dan kan het zeker in de Eerste. ”Verdeel en heers” is in de politiek een altijd actueel en bruikbaar principe.