Werkwoorden in de Bijbel
Titel: ”Werkwoorden in de Bijbel”
Auteur: Piet Schelling
Uitgeverij: Meinema, Zoetermeer, 2006
ISBN 978 90 211 4112 1
Pagina’s: 668
Prijs: € 52,50.
Wie ooit zijn eerste wankelende stappen zette op het steile pad van de studie van het Bijbels Hebreeuws, herinnert zich ongetwijfeld wat een onderneming het was om het werkwoord onder de knie te krijgen. Wie het met al zijn onregelmatigheden meester was, beheerste een aanzienlijk deel van de taal. Het is daarom interessant kennis te nemen van een boek dat werkwoorden in de Bijbel behandelt. Dr. P Schelling schreef er een uitvoerige studie van bijna 700 pagina’s over. ”Werkwoorden in de Bijbel” is bedoeld als naslagwerk bij het lezen van de Bijbel. Aan de hand van 25 hoofdwerkwoorden behandelt de schrijver honderden verschillende werkwoorden.
Gezegd moet worden dat het boek een originele opzet heeft. De auteur heeft op vijf manieren geprobeerd aan ”Werkwoorden in de Bijbel” een eigen cachet te geven. In de eerste plaats behandelt hij de gekozen werkwoorden in de breedte: ze worden uitvoerig besproken. Vervolgens kiest hij bij elk werkwoord voor een clustering van werkwoorden die ermee verwant zijn. In de derde plaats wordt elk werkwoord behandeld vanuit een subject. Als subjecten (onderwerpen) komen steeds aan de orde: God, Jezus, mensen en overige subjecten, zoals dingen en dieren. Duidelijk zal zijn dat deze benadering niet altijd opgaat: er zijn nu eenmaal werkwoorden waarbij God nooit als subject kan fungeren.
In de vierde plaats laat Schelling enkele stemmen horen uit de tradities van jodendom, christendom en islam. Hij tekent hierbij aan dat de keuze van deze citaten subjectief is en dat hij ook niet iedere door hem gekozen tekst onderschrijft.
Poëzie en literatuur
Omdat de werkwoorden die in de Schrift voorkomen ook functioneren in onze samenleving en cultuur, heeft de auteur er ten slotte voor gekozen bij elk cluster enkele kwesties aan te stippen die vandaag in de samenleving spelen, waarbij hij telkens verwijst naar teksten uit poëzie en literatuur en naar beelden uit de kunst.
De keuze van de 25 clusters is naar zijn eigen zeggen mede ingegeven door nieuwsgierigheid van de auteur. Natuurlijk is die keuze subjectief. Persoonlijk zou ik aan andere werkwoorden de voorkeur hebben gegeven boven bijvoorbeeld ”menstrueren” en ”onthoofden”. Feit is natuurlijk wel dat nu ook aspecten van het Bijbels woordgebruik worden belicht die vaak wat in de schaduw blijven.
Het zal duidelijk zijn dat het geen sinecure is een boek te schrijven met een dergelijke opzet. Het ontbreekt de auteur kennelijk niet aan werkkracht. Hij draagt het boek op aan de protestantse gemeente van Monster, die hem de gelegenheid gaf tijdens een studieverlof dit werk af te ronden.
Jammer is het dat Schelling ervoor heeft gekozen bij het citeren van Bijbelteksten gebruik te maken van de Naardense Bijbel van Pieter Oussoren. Dat veroorzaakt bij de bevindelijk gereformeerde lezer vervreemding. Zo vind ik de vertaling van de Naam JHWH als de ENE ronduit ongelukkig. Een oneffenheid staat op blz. 617: dat de naam Johannes ”geschenk van JHWH” zou betekenen, lijkt mij voor tegenspraak vatbaar.
Schriftgezag
Ingrijpender is het nogal eens te moeten constateren dat de wijze waarop de schrijver met het Schriftgezag omgaat niet de onze is. Wetenschappelijk zal het zeker usance zijn, maar ik heb niettemin fundamentele bezwaren tegen het aanduiden van de auteur van Jesaja 40-55 als de „anonieme profeet in ballingschap.” Waarom de ”novelle Ester” pas in de derde eeuw voor Christus zou zijn ontstaan, ontgaat mij. De apocriefe boeken worden tot de Bijbelse boeken gerekend.
Typerend is de manier waarop de auteur bij de behandeling van het werkwoord ”zwijgen” omgaat met de zogeheten zwijgteksten (bijvoorbeeld 1 Korinthe 14:33-35). Als lezer voelde ik me toch wat in verwarring gebracht toen ik eerst vernam dat sommige van deze teksten niet van Paulus’ hand, doch later toegevoegd zijn en vervolgens las dat ze wel degelijk een „theologische legitimatie van de rolverdeling tussen man en vrouw” geven. Daarna merkt de schrijver evenwel op dat het Nieuwe Testament uitspraken doet over de positie van de vrouw die „voor onze tijd onverteerbaar zijn”, om vervolgens tot de stelling te komen dat Paulus ons onze visie, die verankerd is in onze Grondwet en in de wereldwijde rechten van de mens, niet kan en niet mag ontnemen. De auteur meent dat de vraag of deze teksten ons nog iets te zeggen hebben, afhangt van de wijze van interpreteren.
Scheppingsorde
Hier heeft het er alle schijn van dat de dogmatiek -zij het die van een eigentijds denken- heerst over de exegese. Paulus wijst in de ”zwijgteksten” zó nadrukkelijk naar de scheppingsorde, dat wij deze Schriftplaatsen niet mogen relativeren met een beroep op zijn ”contextuele verkondiging”.
Afrondend wil ik als mijn oordeel geven dat deze keurig verzorgde studie getuigenis geeft van een prijzenswaardige studiezin en van grote belezenheid, maar vanwege de visie op en de interpretatie van de Schrift niet zonder reserves kan worden aanbevolen.