Rampenplannen te weinig geoefend
Gemeenten oefenen onvoldoende met hun rampenplan. Dat is een groot probleem, zegt J. Olde Monnikhof, voorzitter van de commissie handhaving en veiligheid van het Interprovinciaal Overleg (IPO).
„Hoe mooi een rampenplan er op papier ook uitziet, je moet er wel geregeld mee oefenen. Op basis van de ervaringen die dat oplevert, moet het plan steeds worden bijgesteld.”
Het Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding (Nibra) deelt die mening. „Een rampenplan moet goed worden geoefend. Wij benadrukken geregeld het belang daarvan. De praktijk is echter dat de ene gemeente daar een hogere prioriteit aan toekent dan de andere”, aldus een woordvoerder van het Nibra.
In Amersfoort ging deze week van alles mis toen een treinwagon gif lekte. Het optreden van politie, brandweer en gemeente veroorzaakte enkele keren onduidelijkheden. Ook spraken de hulpdiensten elkaar soms tegen. Winkels moesten hun deuren sluiten, terwijl het winkelend publiek gewoon bleef rondlopen. Bovendien bestond er geruime tijd onzekerheid over de vraag via welke radiofrequentie de overheid de burgerij informeerde.
De provincies toetsen gemeentelijke rampenplannen op hun deugdelijkheid. Dat is echter geen garantie dat vervolgens alles in de praktijk probleemloos verloopt. „De werkelijkheid is altijd anders. Die spanning blijft. Het is onmogelijk om precies te voorspellen wat er allemaal kan gebeuren”, aldus Olde Monnikhof. Naar aanleiding van recente rampen in onder meer Enschede en Volendam zijn de provincies evenals het Rijk actiever geworden bij het stimuleren van oefeningen, zegt hij.
Een ander probleem is volgens hem dat mogelijke risico’s niet altijd goed in beeld zijn gebracht. Ook daar wordt aan gewerkt. Sommige provincies beschikken inmiddels al over een zogenoemde risicokaart, waarop alle potentieel gevaarlijke situaties vermeld staan.
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft maar een beperkt zicht op het aantal keren dat gemeenten oefenen met het rampenplan. „Ze doen dat net zo vaak als ze het zelf nodig achten”, aldus een woordvoerster. De VNG vermoedt dat er op de meeste plaatsen ten minste één keer per jaar wordt geoefend.