Derde gebod
Het derde gebod zegt tot ons: „Gij zult de naam des Heeren, uws Gods, niet ijdel gebruiken, want de Heere zal niet onschuldig houden die Zijn naam ijdel gebruikt.” Door dit gebod wordt alle oneerbiedig gebruik van de naam des Heeren streng verboden en de diepste eerbied voor Zijn naam geboden.
Waar is de mens te vinden die aan dit gebod geheel onschuldig is? Heeft u nooit in de normale omgang met andere mensen u aan vloeken en oneerlijk gebruik van de naam van de Heere schuldig gemaakt? Of, in het geval u daar niet aan schuldig bent, heeft u nooit onbehoorlijke uitdrukkingen gebruikt, zoals: „O Heere”, of „O, God”, of „o Christus?” Niets is namelijk algemener dan een dergelijk schandelijk misbruik van de Heilige naam van Jehova. Nochtans, hoe weinigen zijn er die het als een groot kwaad beschouwen.Bedenk toch dat het diezelfde Wetgever is Die ook gezegd heeft: „Gij zult niet doden.” Elk gebod van de wet heeft dezelfde waarde. Heeft u niet dikwijls de naam des Heeren ijdel gebruikt, zelfs in uw gebeden, ja met gebogen knieën, ja, zelfs in Gods huis? Dit hebt u gedaan zo dikwijls als u Hem uw gebed met dankzeggingen en smeken op een koele onaandachtige, sleurachtige wijze gedaan hebt. En iedere keer wanneer u Zijn grote naam met uw gehele hart en ziel niet hebt geëerbiedigd. Dus is het noodzakelijk om ook te bidden: „Heere, ontferm U over mij en neig mijn hart om dit gebod te onderhouden.”
Richard Hill, predikant in Schotland (”Een geschenk voor de buurman”, 1783)