Opinie

Scheiding tussen kerk en staat vaak misbruikt

Prima dat mensen gelovig zijn, maar dat mag geen consequenties hebben voor het politieke handelen. Dat standpunt wordt de laatste weken met extra veel nadruk verdedigd door secularisten die zeer bezorgd zijn over het aantreden van een kabinet met de ChristenUnie, waardoor religie verder zou doordringen op het terrein van de politiek. Geloof is volgens hen voor de binnenkamer en mag geen rol vervullen in het publieke domein. Er is immers een strikte scheiding tussen kerk en staat. Ten onrechte wordt daarbij nogal eens verwezen naar de Amerikaanse situatie, waar de scheidingsmuur zwaar wordt bewaakt.

W. B. Kranendonk
23 February 2007 19:14Gewijzigd op 14 November 2020 04:33
Anders dan veel mensen denken, is de strikte scheiding tussen kerk en staat niet in de Amerikaanse grondwet vastgelegd. Foto EPA
Anders dan veel mensen denken, is de strikte scheiding tussen kerk en staat niet in de Amerikaanse grondwet vastgelegd. Foto EPA

Anders dan veel mensen denken, is de strikte scheiding tussen kerk en staat niet in de Amerikaanse grondwet vastgelegd. De constitutie van de VS zegt: „Het Congres zal geen wet uitvaardigen met betrekking tot het vestigen van een religie, of waarin de vrije uitoefening daarvan verboden wordt.” De Amerikaanse overheid houdt zich dus verre van het bestrijden of bevoorrechten van een bepaalde godsdienst.Dat is ook de intentie van de brief die president Thomas Jefferson op 1 januari 1802 stuurde aan de baptisten in Danbury, in de staat Connecticut. Daarin schreef hij: „Omdat ik met u van mening ben dat godsdienst een zaak is tussen uitsluitend de mens en zijn God; dat hij aan niemand anders verantwoording schuldig is over zijn geloof of de manier waarop hij zijn godsdienst belijdt; dat de wettige macht van de regering zich alleen uitstrekt tot daden en niet tot meningen - heb ik een buitengewoon diepe eerbied voor dat document van het gehele Amerikaanse volk waarin verklaard werd dat zijn wetgevende organen „zich dienen te onthouden van het opstellen van een wet die betrekking heeft op het bepalen van een godsdienst, of die de vrije uitoefening daarvan verbiedt.” Zo is dus een scheidingsmuur tussen kerk en staat opgetrokken.”

Discussie
Jefferson was de eerste Amerikaanse regeringsleider die sprak van een muur tussen de kerk en de staat. Zijn bedoeling was de baptisten in Danbury duidelijk te maken dat de staat zich niet zal bemoeien met kerkelijke aangelegenheden. Daarover hadden de baptisten vragen.

De achtergrond van die onzekerheid was dat tijdens de campagne voorafgaand aan de verkiezing van Jefferson tot derde president van de Verenigde Staten, de verhouding tussen kerk en staat een belangrijk onderwerp van discussie was geweest.

Deels had dat te maken met Jeffersons eigen godsdienstig standpunt. Hij was op zijn best deïst; in ieder geval geen overtuigd en gelovig protestant. Toen het nieuws van zijn verkiezing zich verspreidde, begroeven vrouwen in New Engeland hun Bijbels in de tuin, omdat ze bang waren voor boekverbranding door de „atheïstische bende van Jefferson.” Die angst had vooral te maken met verhalen die in Amerika de ronde deden over de Franse Revolutie met haar uitgesproken antikerkelijk karakter. Van Jefferson was bekend dat hij sympathiek stond tegenover de democratiseringsgolf die eind achttiende eeuw vanuit Parijs over Europa spoelde.

Veranderingen
Voor een belangrijker deel hingen de vragen van de baptisten echter samen met de ingrijpende veranderingen die de Amerikaanse maatschappij aan het begin van de negentiende eeuw onderging. Er was sprake van herschikking en herstructurering van bestaande instellingen op velerlei terrein - sociaal, economisch, politiek en ook godsdienstig. De tweede Grote Opwekking, die Amerika rond 1800 beleefde, leidde tot de opkomst van allerlei denominaties. Dat betekende ook dat in verschillende staten de grote invloed van kerken, die veel weg hadden van staatskerken, werd teruggedrongen.

Vanuit hun afkeer van de monopoliepositie van sommige kerken hadden de baptisten van Danbury Jefferson in de campagne ook gesteund. De baptisten in Connecticut voelden zich lange tijd gediscrimineerd vanwege de dominante invloed van de congregationalisten in hun staat. Desondanks wilden ze van de nieuwe president weten hoe hij de verhouding tussen kerk en staat zag.

In zijn antwoord schreef Jefferson dat hij geen enkele aandrang had een staatskerk te vestigen of nationale biddagen uit te schrijven, zoals zijn voorgangers hadden gedaan. Hij wenste zich als politiek leider verre te houden van inmenging in kerkelijke aangelegenheden. Immers, er was een scheidingsmuur opgetrokken tussen kerk en staat!

Stevig vastgezet
Jefferson heeft de metafoor voor de scheiding tussen kerk en staat nadien nooit meer gebruikt. Maar opvolgende generaties deden dat, bij herhaling, wel. In 1878 refereerde opperrechter Morrison R. Waite eraan toen hij een uitspraak moest doen in de zaak-Reynolds, een mormoon die zich schuldig maakte aan bigamie. Het hooggerechtshof bepaalde bij monde van Waite dat de daden van Reynolds in strijd waren met de wet. In zijn argumentatie wees hij terug naar Jefffersons woorden dat de overheid niet gaat over opvattingen maar wel over handelingen. Vandaar dat Reynolds werd veroordeeld.

Bijna zeventig jaar later herontdekte rechter Hugo L. Black de scheidingsmuur toen het hof zich moest uitspreken over het godsdienstonderwijs op openbare scholen.

Met name dankzij Blacks herontdekking van Jeffersons uitspraken over de strikte scheiding tussen kerk en staat heeft de laatste halve eeuw het beeld van de scheidingsmuur zich stevig vastgezet in het Amerikaanse volksbewustzijn. Iedere mogelijke vermenging van beide leidt tot heftige debatten. Lobbyorganisaties proberen iedere vermeende verstrengeling direct aan te pakken. De American Civil Liberties Union (ACLU) is op dit terrein het meest actief.

Zeer opvallend is daarbij dat de intentie van de woorden van Jefferson 180 graden is omgedraaid. Was het zijn bedoeling de baptisten van Danbury duidelijk te maken dat de staat zich verre van de kerk zal en moet houden, vandaag de dag gebruiken niet-gelovige en libertijnse Amerikanen zijn woorden vooral om de kerken verre van en het geloof buiten het publieke domein te houden. Zodra een directie van een publieke dienst het besteekt om bijvoorbeeld de tekst van Tien Geboden in de hal van een openbaar gebouw op te hangen, staat de ACLU op de stoep. Wanneer op openbare scholen het morgengebed wordt ingevoerd, dreigt deze organisatie met een proces. Dat soort godsdienstige handelingen dienen bij openbare instellingen taboe te zijn. Er is immers een strikte scheiding tussen kerk en staat.

Icoon
Het beeld van de scheidingsmuur is inmiddels een icoon geworden om alles wat met christelijk theïsme te maken heeft uit het openbare leven te weren. Daarbij maken de ACLU en haar achterban bovendien nog de fout te doen alsof de woorden van Jefferson in de Amerikaanse constitutie staan. Terwijl dat beslist niet het geval is.

Natuurlijk is de Amerikaanse situatie niet een-op-een op de Nederlandse toe te passen. Anders dan in de VS was in ons land tot in de vorige eeuw nog een zekere band tussen de kerk en de staat. Weliswaar was de bevoorrechting van de Hervormde Kerk al aan het eind van de 18e eeuw opgeheven, maar pas in 1981 kwam er een eind aan de financiële band tussen kerk en staat: de zogenoemde zilveren koorde. Zij het dat in Nederland kerkgebouwen of kosterswoningen soms nog vrijstelling van onroerendezaakbelasting krijgen, en liederen die in de eredienst worden gezongen zijn vrijgesteld van auteursrechten.

Bij de grondwetswijziging van 1983 kwam in artikel 6 van de Grondwet te staan: „Ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet.” De overeenstemming met de Amerikaanse grondwetsbepaling is evident. Welke godsdienst men ook belijdt, de staat zorgt ervoor dat men daartoe de ruimte krijgt.

Geen staatskerk
Voor de staat geldt dus: handen af van de kerk. Geldt dat omgekeerd ook? In zekere zin wel. Zowel de opstellers van de Amerikaanse grondwet als die van de Nederlandse willen niet dat er een bevoorrechte kerk is. Een staatskerk is dus niet aan de orde. Maar nergens staat dat de kerk zich moet onthouden van politieke uitspraken, of dat kerkleden vanuit hun geloof niet tot maatschappelijke of politieke actie mogen overgaan. Dat is ook niet de bedoeling geweest van de Founding Fathers, zoals de opstellers van de Amerikaanse constitutie wel worden genoemd. Hun werk wordt algemeen beschouwd als grondleggend voor de westerse democratie.

Het is sterker. Terwijl er in de VS voortdurend wordt gesproken over de scheidingsmuur tussen kerk en staat, is de Amerikaanse samenleving tegelijk het voorbeeld van een maatschappij waar religie een belangrijke rol speelt en overal zichtbaar aanwezig is. Zelfs presidentskandidaten etaleren hun godsdienstige overtuiging in de strijd om het presidentsschap. In Europa wordt religie beschouwt als een privézaak, in de VS als een levensbeschouwing waar je openlijk en nadrukkelijk voor uitkomt. De Amerikaan ervaart dat zeker niet als strijdig met de scheiding tussen kerk en staat.

Geen verheerlijking
Onmiskenbaar is vanuit theocratisch oogpunt te betreuren dat niet heel het Nederlandse volk lid is van een nationaal gereformeerde kerk en het christelijk belijden onderschrijft. Dat is zeker een groot gemis. Al moet in dat opzicht het verleden niet worden geïdealiseerd. Te vaak wordt gedacht dat in de tijd van de Gouden Eeuw en de Nadere Reformatie de verhouding tussen de overheid en de kerk veel beter was. De stadsbestuurders gingen toen geregeld te ver in hun bemoeienis. Zij hadden vaak een beslissende stem in het beroepen van predikanten, waarbij de voorkeur in een groot aantal gevallen bepaald niet uitging naar orthodox-gereformeerde predikers.

Binnen de democratische samenleving waarin ons volk zich nu bevindt, is het goed te bedenken dat de ontwerpers van de eerste democratische Grondwet zelf op afstand van de kerk wensten te blijven en er tegelijk geen moeite mee hadden wanneer de kerk of kerkleden zich vanuit hun godsdienstige overtuiging mengden in staatkundige kwesties.

Vanzelfsprekend komt het de moderne vrijdenkers die zichzelf beschouwen als de hoeders van de democratie slecht uit dat de historische feiten zo liggen, maar een eerlijke benadering van de geschiedenis laat zien dat Jeffersons woorden in de loop van twee eeuwen een nieuwe interpretatie hebben gekregen. Ten faveure van het modern-liberale denken.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer