Geluid ds. Koster nodig in huidige verdeeldheid
Titel: ”Deze ellendige riep en de Heere hoorde. Een levensschets en brieven van ds. J. H. Koster, 1881-1949”
Auteur: drs. P. Mourits en H. Natzijl (samenst.)
Uitgeverij: Den Hertog, Houten, 2006
ISBN 90 331 197 65
Pagina’s: 231
Prijs: € 22,50.
„Een stofje in de grote speeltuin van de Zoon van God”, dat was ds. J. H. Koster van Montfoort. Hij stond twintig jaar in Montfoort, en was ook predikant in de hervormde gemeenten Wijckel, ’s-Grevelduin-Capelle, Wouterswoude en Maartensdijk. ”Deze ellendige riep en de Heere hoorde” is een bundeling van dertig brieven van ds. Koster aan zijn geestelijke vriend H. Jonker. De schrijfstijl van de brieven van ds. J. H. Koster (1881-1949) is wat brokkelig, maar de inhoud is het meer dan waard om gelezen te worden en om dan nog eens en nog eens gelezen te worden. Wat een verademing, wat een verkwikking in zo’n verwarde tijd als de huidige. Verward, omdat het Evangelie zo verdonkerd wordt, links en rechts. Weet u wat zo mooi is? De brieven gaan niet over ds. Koster. Al dat mensmiddelpuntige, dat schijngeestelijk vrome, dat opkomen vanuit het vlees, dat noemde hij „de anti-christelijke beweging van onze dagen.” Ds. Koster was een van Gods ellendigen. We horen in deze brieven een mens klagen en roemen, zuchten en zingen. Een mens die altijd weer teruggebracht wordt naar „een ergere binnenkamer dan van alle heidenen, kaffers, bosjesmannen en hottentotten.” Om zo te wonen in het armenhuis waar de Heere Jezus de hemelse diaken is.
In de brieven schittert de heerlijkheid van Christus over Zijn ellendigen. „Hier wordt de dood zo welkom omdat hij verlost van dat verkeerde middelpunt van dat eigen ik, en brengt tot die beweging der eeuwigheid, waar alles draait en zich beweegt en vermaakt en knielt en valt voor hem.”
Ik wilde wel aan het citeren blijven, omdat we dit geluid in de huidige kerkelijke donkerheid zo nodig hebben. Dit geluid: „Overal is strijd en twist, christelijk en onchristelijk, omdat we niet zoeken waar het alleen is. Ruim baan voor Hem, opzij voor Hem, uit de weg voor Hem. Verdrinken, zalig vergaan, verzinken. Hij is, Hij leeft, Hij werkt, Hij volbrengt Zijn raad. Ik bederf alles en kom nergens voor in aanmerking, maar Hij doet alles goed.”
In de achtste brief zoekt ds. Koster naar de oorzaak van de toenmalige verwarring in de kerk. „Er zijn veel mensen aan wie geleerd wordt om zich ”standelijk” uit te drukken en niet gelovig of Schriftmatig.” Ds. Koster kon hier niet mee overweg. Hij geeft helder onderwijs voor het geestelijk leven. Wat schrijft hij Schriftmatig over de discipelen, naar aanleiding van Joh. 15:3: „Gijlieden zijt nu rein om het Woord dat ik tot u gesproken heb.” De discipelen zijn door het geloof ingeplant in Christus en in die vereniging met Christus hebben ze alles. „Ze zijn rein, gerechtvaardigd, gewassen en geheiligd, alles in Christus en Christus in het Evangelie.”
In een van zijn laatste brieven vraagt ds. Koster aan Gods kinderen: „Kunt u mij ook zeggen, gij die de Heere Jezus liefhebt, of de Kerk de Heere Jezus, haar liefste, te veel vertrouwen kan? Heb ik het verkeerd begrepen dat Hij alles zou zijn en ik in Hem, en ik niets meer? Toen hij zo bitter werd aangevallen dat het straks nog voor eeuwig verloren zou zijn, zei hij in zijn hart: „Heere Jezus, dan zal het zijn omdat ik U te veel vertrouwd heb.” En het zong in zijn hart: „Op u hebben onze vaders vertrouwd, zij hebben vertrouwd en Gij hebt hen uitgeholpen.” Diezelfde man zegt: „Goddelozer dan de goddelooste en het is een wonder dat ik niet ben overgegeven aan alle uitbrekende zonden.””
Zo ging ds. Koster door het land van zijn vreemdelingschappen. Om altijd maar weer te sterven aan de vrucht als grond van aangenaamheid bij God. Om tevreden te zijn met die heerlijke, eeuwige, de Vader dienende en Zijn volk bedienende Hogepriester. Wat heeft hij helder getuigd dat al dat wroeten in zichzelf, eerst om God wat toe te brengen tot rechtvaardigheid en daarna wat toe te brengen tot welbehaaglijkheid, alleen maar onrust en verslagenheid geeft. Al dat wroeten is een zich schikken naar het verbond der werken, en niet naar het verbond der genade. Ds. Koster schreef: „Alles is hier vrije genade, schuldig uit genade, verlost uit genade, gerechtvaardigd uit genade, geheiligd uit genade, ellendig en afhankelijk uit genade, want uit Zijn volheid hebben allen ontvangen, ook genade voor genade.” Het refrein in alle brieven.
Ik hoop van harte dat er een tweede druk van dit boek komt. Dan zou ik de samenstellers één advies geven: neem in plaats van de begrafenispreek en de toespraak bij het graf enkele preekschetsen van ds. Koster zelf op.