Pronk: Ontwikkelingshulp moet vuile handen maken
AMSTERDAM (ANP) – De internationale gemeenschap moet ook met de arme landen waar een slecht regime heerst, een ontwikkelingssamenwerking aangaan. Nu gebeurt dat niet, omdat ze niet voldoen aan de criteria voor hulp. Daardoor blijft de situatie voor de bevolking verslechteren. Ontwikkelingslanden waarmee het beter gaat, zouden geen ontwikkelingshulp meer moeten krijgen.
Dat stelde oud–minister voor Ontwikkelingssamenwerking Pronk donderdag in zijn Evert Vermeer Lezing. Hij is erevoorzitter van de Evert Vermeer Stichting, de PvdA–denktank voor ontwikkelingssamenwerking, die veertig jaar bestaat.Volgens Pronk hebben veel landen een slecht bestuur, waar burgers worden onderdrukt, maar die overeind blijven dankzij ondoorzichtige internationale steun van wapenhandelaren, multinationals en geheime diensten. Juist aan zulke instabiele landen moeten de hulpgevende landen hun handen vuil maken, vindt Pronk. „Laat hen niet over aan de internationale profiteurs".
Ook doelde hij op de vele landen in conflict, vaak half in oorlog, half in vrede. Vooral deze landen geven een tweeslachtig beeld. Het bestuur is niet alleen maar slecht, want er zitten ook welwillende ambtenaren en bestuurders tussen. „De humanitaire hulp aan deze landen is omvangrijk, maar wederopbouw schiet schromelijk tekort". Als de wederopbouw niet snel van de grond komt, zoals in Zuid–Sudan, kan opnieuw onvrede en geweld oplaaien, waarschuwde de PvdA’er, die de laatste jaren speciaal VN–gezant in Sudan was.
Het moet volgens Pronk niet gaan om pure ontwikkelingshulp, maar het moet een onderdeel zijn van de buitenlandse politiek die is gericht op vrede en veiligheid, in combinatie met vredesoperaties. Dat moet dan wel samen met andere landen gebeuren om te voorkomen dat landen met bepaalde belangen de situatie naar hun hand zetten.
Pronk wees erop dat er nog lang geen vrede is, ondanks het einde van de Koude Oorlog tussen Oost en West en de lauwe vrede tussen Noord en Zuid. Volgens hem woedt er nu een kille oorlog tussen degenen die hebben kunnen aanhaken bij de vooruitgang en degenen die daarvan bewust zijn buitengesloten. Die strijd moet en kan volgens Pronk alleen maar gezamenlijk worden aangepakt.