Verliefd aan het Belgische front
Titel: ”Een liefde in brieven. Een briefwisseling uit de Eerste Wereldoorlog”
Auteur: Arthur Stockwin (red.)
Uitgeverij: Ambo/Anthos, Amsterdam, 2006
ISBN 978 904 141 0993
Pagina’s: 159
Prijs: € 18,95.
Liefde is niet aan een plaats gebonden. Tussen Geoffry Boothby, een jonge Engelse officier aan het Belgische front, en een meisje, thuis in Engeland, groeit een liefde in brieven. Het bleef bij die brieven. Op 28 april 1916 sneuvelde Boothby toen een Duitse mijn explodeerde. Meer dan negen decennia later zijn de brieven die hij schreef aan zijn geliefde gepubliceerd. Een verdrietige bundel. Aarzelend komt de briefwisseling tussen Boothby en Edith Ainscow op gang. Ietwat formeel, beleefd. De twee kennen elkaar via de broer van Edith, de vriend van Geoffrey. Drie maanden eerder is de student tandheelkunde aan een korte officiersopleiding begonnen, waarna hij al snel naar het front wordt gestuurd. „Een week lang zaten we in een gebied dat blijkbaar een stortplaats voor Duitse granaten was, ze komen van tijd tot tijd van alle kanten over, maar nooit dichterbij je uitverkorene dan in het nabijgelegen weiland, Toch geven ze extra jeu aan een lunch in de openlucht.”
De aanvankelijke euforie in zijn brieven -hij schrijft ook over uitgaan, motorrijden en meer leuke dingen- maakt langzaam plaats voor een cynische toon. En voor liefde. Kort na de dood van Boothby schrijft Edith haar laatste brief - onwetend van het feit dat haar geliefde is gesneuveld: „Ik kan nog niet echt geloven dat je komt, maar ik hoop en hoop en hoop. Wees alsjeblieft nog een week voorzichtig.”
Verliefde mensen schrijven vaker brieven. Dat maakt de brievenwisseling dan ook niet uniek. Wel boeiend is het feit dat er relatief weinig complete brievenverzamelingen van frontsoldaten zijn bewaard. Dat Boothby deel uitmaakte van de zogenaamde groep ”tunnellers”, maakt de verzameling nog interessanter. In de militaire geschiedenis is lange tijd vooral aandacht geweest voor veldslagen en kruitdamp. De laatste decennia is meer aandacht ontstaan voor de militairen zelf. Vanuit dat oogpunt zijn de brieven een mooie verzameling egodocumenten.
Twee passages blijven hangen: de eerste is een zinsnede waarin de officier melding maakt van het feit dat hij bijna sneuvelde. „Een geluk dat hij me miste, want de brancardiers zouden er een rotklus aan gehad hebben om me naar beneden te krijgen. Ik had net tweehonderd meter door zestig centimeter diep slijk gewaad. Ik ben bang dat hun taal net zo gloedvol zou zijn als de plek waar ik naartoe gegaan zou zijn.”
De tweede betreft een passage waarin een collega van Boothby melding maakt van het sneuvelen van de jongeman. „Uw zoon moet op slag dood geweest zijn, en ik weet dat hij er klaar voor was.”
Het boekje van nog geen 160 bladzijden is mooi verzorgd: harde kaft, mooie omslag. Een aantal foto’s van de twee brievenschrijvers, afbeeldingen van het telegram waarin de dood van Boothby wordt meegedeeld en enkele kaartjes completeren het geheel. In het voorwoord en de uitgebreide epiloog wordt stil gestaan bij de technische kant van het verhaal: de strijd in de tunnels onder het front.
Aardig is dat de schrijver -de zoon van Edith, die later trouwde- een aantal verslagen van Boothby boven water heeft weten te krijgen. In die verslagen, die onder meer voor de schoolkrant zijn geschreven, staat de officier uitgebreider stil bij het leven aan het front dan in zijn brieven. Kennelijk wilde hij zijn geliefde niet te veel vermoeien met een uitgebreide beschrijving van zijn levensgevaarlijke werk. „Voor het overige is de mijnbouw een vredig werkje.”