Baldadige roman van André Brink
De Zuid-Afrikaanse schrijver André Brink, geboren (1935) en getogen in de toenmalige Oranje-Vrijstaat, heeft meer dan zeventig boektitels op zijn naam staan. De van origine gereformeerde Brink heeft als hoogleraar letterkunde in Kaapstad de literaire studies in zijn land onmiskenbaar op een hoog peil gebracht. Hij vertaalde veel uit zeer uiteenlopende talen, schreef belangwekkende studies over de literatuur in en buiten Zuid-Afrika en ontwikkelde zich vanaf 1960 met zijn romans tot een geducht tegenstander van de Zuid-Afrikaanse regeringspolitiek.
Schreef Brink met romans als ”Kennis van die aand” of ”Gerugte van reën” vroeger vooral tegen de ideologisering van de sociale en politieke problemen van Zuid-Afrika, later zijn het de leemtes in de geschiedenis van Zuid-Afrika of de mythische, zelfs magische dimensies van het leven in Afrika die in romans als ”Duiwelskloof” en ”Donkermaan” overheersen. In 2005 kwam zijn nieuwste roman ”Bidsprinkaan” uit. Vooral op de Engelse versie -”Praying Mantis”- is de onlangs verschenen Nederlandse vertaling gebaseerd.”Bidsprinkhaan” begint met de door een anonieme verteller gepresenteerde geschiedenis van de geboorte van de Hottentot Kupido Kakkerlak. We bevinden ons aan het eind van de achttiende eeuw. Het is een geboorte die niet volgens het normale patroon verloopt. Het verhaal gaat dat Kupido door een arend is gebracht. Volgens een ander verhaal was Kupido de zwakkere van een tweeling en liet men hem in het veld achter om te sterven. In hoofdstuk twee sterft Kupido Kakkerlak inderdaad, maar door een bidsprinkhaan, die volgens de Hottentotten, de Khoikhoi, een geluksbrenger is, komt hij weer tot leven.
Dat het element van ”het verhaal” zo’n sterk accent krijgt bij de weergave van de gebeurtenissen tijdens dit mensenleven, heeft tot gevolg dat deze roman van stonde aan een luchtige toon heeft. Wie bereid is om deze toon te accepteren en grappig te vinden, zal verder lezen en zal ook bereid zijn om de wat ondeugende hoofdstukken over de rondtrekkende handelaar en prediker Servaas Ziervogel te accepteren.
Serieus wordt de roman met hoofdstuk dertien, waarin de inmiddels met Anna Vigilant getrouwde Kupido in verwarring raakt, omdat hij de verhalen over Heitsi-Eibib (de wrekende god bij de Khoikhoi) niet kan rijmen met de voorstelling van Tkaggen, de duivel uit de traditie waaruit Anna Vigilant afkomstig is en evenmin met de God over wie Ziervogel hem vertelde: „Kupido raakt steeds meer in de war: de verhalen die zijn moeder hem over het Khoivolk vertelde, de verhalen die Servaas Ziervogel hem op zijn wagen vertelde, over een God die tegelijkertijd Vader, Zoon en Heilige Geest is en boven de wolken woont, en nu Anna’s verhalen over Tkaggen en zijn soort. Wat moet een man eigenlijk voor waar aannemen?”
Kupido’s verwarring is een interessant gegeven in deze roman. Het probleem dat zich hier voordoet, kan zonder enige moeite worden verplaatst naar onze samenleving waarin allerlei vormen van godsdienst zich naast het geloof in Christus hebben genesteld. De verteller lijkt dit gegeven serieus uit te willen werken, maar deze uitwerking mislukt. Terwijl Kupido tot hoofdstuk vijftien een zoeker is, die ondanks zijn seksuele escapades overtuigend overkomt, gaat het vanaf dit hoofdstuk mis.
De verteller plaatst het gebeuren in de context van de strijd tussen de Nederlanders en de Engelsen om de Kaap in 1795 en daarna en hij volgt de historische lijn trouw bij de introductie van zendeling Van der Kemp van het Londense Zendelingsgenootschap. Ook de hoofdstukken die vanuit het perspectief van de Engelse zendeling James Read de ontwikkelingen aan de Kaap weergeven, zijn in documenten verankerd. Echter, hoe authentieker de documenten, des te fletser worden de contouren van Kupido Kakkerlak.
Hij bevindt zich tussen de aanvaarding van het geloof in Christus en de zuigkracht van de oude magische voorstellingen van de wereld der Khoikhoi. Dit conflict komt niet uit de verf. Om die reden is het aan het slot van de roman weliswaar zielig dat Kupido Kakkerlak jammerlijk mislukt bij de stichting van een christelijke gemeente in het ruigste binnenland van Zuid-Afrika, maar van enigerlei tragiek is geen sprake. Je kunt Kupido Kakkerlak simpelweg niet serieus nemen in zijn pogingen om een gemeente te vormen. De onderneming hangt van krakkemikkigheid aan elkaar. Zijn vroegere vitaliteit is verdwenen. Het lijkt wel of hij een andere persoon is geworden.
Hier wreekt zich dat Brink geen positief verhaal over een geslaagde bekering wilde schrijven. Een dergelijk verhaal zou tegen al Brinks weerstand tegen het christelijk geloof ingaan en zijn pogingen om Afrika en zijn mythen te rehabiliteren tenietdoen. Maar de roman is ook allerminst een pleidooi voor deze mythische voorstellingen geworden. Het gevolg is dat deze roman op meerdere gedachten tegelijk hinkt en ten slotte tot een onbevredigende leeservaring wordt.
N.a.v. ”Bidsprinkhaan”, door André Brink; vert. Rob van der Veer; uitg. Meulenhoff, Amsterdam, 2006; ISBN 90 290 7760 3; 288 blz.; € 19,95.