„Meneer, deze man is niet gek”
Op een bank in een park zit de filosoof Ludwig Wittgenstein met iemand te praten. Het gesprek gaat over de (on)betrouwbaarheid van de zintuiglijke waarneming. Op een zeker moment raakt zijn gesprekspartner opgewonden en roept: „Maar ik weet toch zeker dat daar een boom staat?” Een voorbijganger kijkt verbaasd op. Wittgenstein ziet dat en zegt: „Meneer, deze man is niet gek. Wij doen filosofie.”
Een uitspraak die binnen de taal van het dagelijks leven leeg is aan zin, kan in de taal van de filosofie wel degelijk betekenisvol zijn. Daarom onderscheidt Wittgenstein (1889-1951) een aantal ”taalspelen”, zoals wetenschapstaal, poëtische taal, geloofstaal, omgangstaal. In zijn ”Philosophische Untersuchungen”, uitgegeven in 1953, ontwikkelt hij zijn visie op de taalspelen, ook wel zijn tweede filosofie genoemd. Sinds kort is een volledig herziene vertaling daarvan beschikbaar in de reeks Grote Klassieken van uitgeverij Boom. Zijn eerste filosofie is te vinden in ”Tractatus logico-philosophicus” (1922). Daarin beperkt hij ”zinvol spreken” tot natuurwetenschappelijke uitspraken, omdat die gevuld (vol) zijn met (zin)tuiglijke gegevens. Ze zijn zintuiglijk op waarheidsgehalte te toetsen. In deze visie beeldt de taal de werkelijkheid af. Dit afbeeldingskarakter is niet van toepassing op bijvoorbeeld ethiek en godsdienst. Uitspraken daarover vallen onder de noemer ”zinledig spreken”. Ze zijn leeg aan zintuiglijke gegevens, en daarom niet op waarheidsgehalte te toetsen.
Let wel, ”zinvol” en ”zinledig” zijn bij Wittgenstein vaktermen. Ethiek en godsdienst zijn voor hem niet zinloos in de betekenis van onzinnig. Integendeel. Hij wil duidelijk maken dat levensvragen van andere orde zijn dan natuurwetenschappelijke vragen. Daarom heeft natuurwetenschappelijke analyse te zwijgen over levensvragen. Vandaar de beroemde slotzin van het boek: „Over datgene, waarover niet kan worden gesproken, moet men zwijgen.”
Ladder
Wittgenstein meent met ”Tractatus” de wetenschappelijke vragen van zijn tijd te hebben opgelost. Als middel daarvoor gebruikte hij de filosofie. Die was voor hem een ladder waarlangs hij klom naar het niveau van het juiste inzicht. Eenmaal daar aangekomen kan hij de ladder -de filosofie- weggooien. Hij doet dat ook. Toch pakt hij het vakgebied later weer op. Hij ontdekt dan, mede door de kritiek van anderen, dat hij fouten heeft gemaakt. Het ergert hem ook dat hij vaak verkeerd wordt begrepen. Zijn invulling van de begrippen zinvol en zinledig kon helaas gemakkelijk tot verwarring leiden over zijn precieze bedoelingen.
Zijn eerste filosofie gaat uit van de eenheid van de taal, die hij onderwerpt aan een algemeen geldende logica. In ”Filosofische onderzoekingen” slaat hij een nieuwe weg in. Hij toont aan dat woorden functioneren binnen betekenisgehelen, taalspelen. Te noemen zijn de taalspelen van de wiskunde, de logica, de filosofie, maar ook bijvoorbeeld die van de omgangstaal, van metselaars, artsen, automonteurs, dirigenten, en ook godsdienstige taalspelen.
Daarmee is niet gezegd dat de taal in delen uiteenvalt. Taalspelen zijn én zelfstandig én met elkaar verbonden. Voor dat laatste gebruikt Wittgenstein het woord ”familiegelijkenis”. Want, zegt hij, „zo overlappen en kruisen de verschillende gelijkenissen tussen de leden van een familie elkaar: bouw, gelaatstrekken, kleur van de ogen, manier van lopen, temperament etc. etc. - En ik zal zeggen: de ”spelen” vormen een familie.” De winst van deze benaderingswijze is een nieuwe filosofische analyse van de taal.
In zijn tweede filosofie is Wittgensteins logica niet langer algemeen geldend, maar onderworpen aan de eigen aard van een taalspel. Zijn filosoferen is gericht op ”het genezen van ziekten”, het ophelderen van verwarringen die zijn ontstaan doordat we de werking van onze taal niet overzien. Zijn doel is: ”De vlieg de weg wijzen uit het vliegenglas”.
2x2=4
Net als ”Tractatus logico-philosophicus” bestaan ook zijn ”Filosofische onderzoekingen” uit genummerde notities, variërend in lengte. Soms zijn het reeksen over hetzelfde onderwerp, soms is er snelle afwisseling van het ene gebied naar het andere. Het lukt hem niet zijn gedachten vloeiend van het ene naar het andere onderwerp te laten voortgaan. Door de aard van zijn onderzoek worden het filosofische opmerkingen. Ze bieden een breed gebied van gedachten, kriskras, naar alle richtingen. Ze zijn als het ware een verzameling landschapsschetsen, ontstaan op lange en ingewikkelde tochten.
Illustratief is het volgende fragment: „Ben ik er minder zeker van dat deze man pijn heeft dan dat 2x2=4 is? - Maar is het eerste daarom wiskundige zekerheid? - Wiskundige zekerheid is geen psychologisch begrip. Het soort zekerheid is het soort taalspel.”
Sommige stellingen zijn kort en helder, zoals: „Wanneer een leeuw kon praten, zouden we hem niet kunnen begrijpen.” Overigens leidde deze bewering tot veel discussie zonder overeenstemming. Andere uitspraken zijn moeilijk of misschien zelfs ondoorgrondelijk, zoals: „Het enige correlaat in de taal van een natuurlijke noodzakelijkheid is een willekeurige regel. Ze is het enige van deze natuurlijke noodzakelijkheid dat je tot een zin kunt destilleren.”
Wittgenstein vindt dat het hem niet gelukt is een goed boek te schrijven. Daarom geeft hij het met gevoelens van twijfel prijs aan de openbaarheid. Hij meent dat het zo moeilijk en diep is dat niemand het zal begrijpen. Dat zijn werk enig licht zal „brengen in het brein van deze of gene is niet onmogelijk; maar natuurlijk ook niet waarschijnlijk. Ik wil niet met mijn geschrift anderen het denken besparen. Maar, zo mogelijk, iemand tot eigen gedachten aansporen.”
Het is een belangrijke verdienste van Wittgenstein dat hij het natuurwetenschappelijk perspectief als hét criterium voor betrouwbare kennis van de hand wees. Hij voerde de filosofie weer in de ruimte van de totale levenswerkelijkheid. Zijn ”Filosofische onderzoekingen” werd een inspiratiebron voor taalanalyse. Dit boek is nu in een uitstekend verzorgde uitgave beschikbaar.
N.a.v. ”Filosofische onderzoekingen”, door Ludwig Wittgenstein; volledig herziene vertaling door Maarten Derksen en Sybe Terwee; uitg. Boom, Amsterdam, 2006; ISBN 90 8506 288 8; 316 blz.; gebonden € 34,90.