Kleurencatalogus van de duivel
Boeken over Tibet en het boeddhisme doen het goed in het Westen. Geestelijk op drift als we zijn geraakt is ieder exotisch alternatief welkom, en als het dan ook nog om een onderdrukte godsdienst gaat, is dat helemaal aantrekkelijk. Christenen zijn geroepen om fraaie plaatjesboeken uit die hoek te wantrouwen. De ware aard van het boeddhisme laat zich niet in plaatjes vangen.
Er zijn mensen die hun eigen cultuur hoger achten dan die van anderen. Maar niet iedereen doet dat op dezelfde manier. Zo zijn er die hun eigen cultuur of religieuze traditie pas zeggen te waarderen op het moment dat die door anderen wordt bedreigd. Zouden ze echt menen wat ze zeggen? Hoe diepgeworteld zit dan die liefde tot het eigene? Brandt die ook nog als ze duizenden kilometers van huis met zo’n vreemde cultuur of godsdienst worden geconfronteerd? Waarachtig is de man of vrouw in zijn of haar identificatie met de eigen cultuur wanneer men op veilige afstand van de Nederlandse grens toch een intens gevoel van afkeer voelt opborrelen zodra een totaal andere cultuur of religie opduikt.Met andere woorden: laat Geert Wilders eens een reisje naar de Tibetaanse hoogvlakte maken, dan komen we uit zijn (hopelijk eerlijke) commentaar te weten hoe verworteld hijzelf is in die joods-christelijke beschaving die hij zegt te omarmen. Of laat hem het fotoboek van Matthieu Ricard doorbladeren, dat gaat over Tibet en zijn religie, het Tibetaanse boeddhisme.
Of slaat Wilders politieke munt uit een psychologisch mechanisme dat jarenlang door links is uitgebuit, en dat ook in dit boek wordt uitgeprobeerd: dat het bedreigde altijd een streepje voor heeft - simpelweg omdat het bedreigd wordt, reëel of niet. De publieke moraal schrijft nu eenmaal voor dat je nooit de suggestie mag wekken schouder aan schouder te staan met een agressor of een vijand, en dus blijft er weinig anders over dan de rol van beschermer, van sympathisant van het bedreigde.
Zo gaat dat sinds jaar en dag ook met Tibet -met zijn volk, religie en cultuur. Het kan rekenen op steun van tal van westerse individuen, regeringen en organisaties vanwege die vermaledijde Chinese bezetting. En terecht, de overheersing is illegaal en bruut. Maar kennelijk is het vervolgens lastig maat te houden, want al snel lijkt die steun te moeten omslaan in bewondering van „al het moois en waars” in die religie en cultuur.
De Fransman Matthieu Ricard windt er geen doekjes om dat hij zo’n bewonderaar is. Hij is overigens minder bekend dan zijn vader, de Franse filosoof Jean Francois Revel. In de tijd van de Koude Oorlog was die een veelgelezen auteur met zijn boek ”Waarom de democratieën sterven”. Zoon Matthieu -lange tijd moleculair-bioloog van professie- heeft andere interesses. Hij verbleef de afgelopen 25 jaar in verschillende Tibetaans-boeddhistische kloosters in India, Bhutan en Nepal. Verder was hij tolk in dienst van de dalai lama, de hoogste geestelijke leider van de Tibetanen, die vanwege de Chinese bezetting van Tibet, in ballingschap leeft. Over zijn liefde tot het Tibetaans-boeddhisme kruiste hij enkele jaren terug de degens met zijn vader, in het boek ”De monnik en de filosoof”.
Houtskool-Tibetaans
Een boek van een liefhebber dus, dat fotoboek over de Tibetanen en hun godsdienst en cultuur. Ricard zegt ermee te willen getuigen van een unieke cultuur, van een volk dat „wanhopig zijn authenticiteit wil bewaren.” Hoezo wanhopig? Omdat als gevolg van de „militaire invasie” (bedoeld is de Chinese inval in 1959) het blijvend in de gevarenzone zit van culturele neergang. Verloedering is het woord dat Ricard gebruikt om die veelzijdige aftakeling samen te vatten: verarming van het Tibetaans als spreek- en schrijftaal (resulterend in wat hij noemt ”houtskool-Tibetaans”), massale ontbossing en een verdwijnende fauna. Verloedering dus. En toch weer niet, want Ricard wil laten zien wat er nog is aan spiritualiteit, aan natuur, aan (religieuze) feesten, aan culturele diversiteit onder de nomadische en agrarische volken op het dak van de wereld. En dat alles toegespitst op het Tibetaans-boeddhisme, want, stelt Ricard, „het hart van het dagelijks leven klopt in de religieuze praktijken.”
Inderdaad, er wordt wat afgesjouwd in het boek - de ene bedevaart is nog niet achter de rug, of de andere dient zich al aan. Dat loopt en kruipt maar, berg op, berg af, rivier in en uit. En het wappert en draait er dat het een lieve lust is, vanwege de vele duizenden gebedsvlaggetjes en gebedsmolens die er zijn opgehangen of staan opgesteld. En dan zijn er nog de kluizenaars die op 4000 meter hoogte hun levens in contemplatie slijten, van hun natje en hun droogje voorzien door nomaden uit de omgeving.
Ricard toont bladzij na bladzij de kleurenrijkdom van de religieuze feesten, die vaak dagenlang aanhouden en worden opgeluisterd met paardenwedstrijden -het paard is de grote passie van de Tibetaanse nomade- met volksdansen, en -niet te vergeten- met zegenspreuken van de lama’s, de religieuze leiders. Jammer dat bij de plaatjes geen geluid zit, want dan konden we de blazers beluisteren die hun zogenaamde kringloopademtechniek beoefenen. Ononderbroken blazen ze tijdens zulke feesten op hun schalmeien, terwijl ze via hun neus lucht naar hun longen snuiven. Kleurrijk zijn die feesten vooral vanwege de feestelijk uitgedoste vrouwen, met hun enorme stukken amber op het hoofd en hun overdaad aan sieraden om hals, polsen en vingers.
Inderdaad, als dit Tibet is, dan oogt alles prachtig - al was het maar vanwege dat decor: bergtoppen van ver boven de 6000 meter. Hoewel, de fascinatie voor bergtoppen is die van de dalbewoner die intussen geniet van de warme temperatuur beneden. Wat dat betreft zijn al die toppen net hypotheekaanbieders die tussen zes en zeven uur ’s avonds je toetje verknallen met hun telefoontjes. Op afstand druipt de aantrekkelijkheid en schoonheid ervan af, maar bij nadere kennismaking blijken het killers.
Oud en jong
Maar er is op het eerste gezicht meer moois, daar in Tibet. Zo blijken stokoude, verrimpelde mensen er nog mee te tellen, en datzelfde geldt ook voor piepjonge en jonge mensen: kleuters, tieners. Hier geen bejaarden die als schichtige ratten langs de huizen schuifelen, gauw terug naar hun flatwoninkje omdat ze weten dat buiten de deur de jeugd regeert. En: er gebeurt nog wat tussen jong en oud, er worden daar nog dingen aan elkaar overgedragen: religie, cultuur, normen en waarden!
Veel gezag van die oude generatie blijkt gebaseerd op dat bizarre verschijnsel dat reïncarnatie heet. Een overleden hoge geestelijke is dan in de gedaante van een levend persoon teruggekeerd op aarde. Overigens moet dat voor psychologen en psychiaters een interessant iets zijn: mensen die het leven van een ander leiden. En: een omgeving die in jou iemand anders ziet dan jezelf.
Is het Tibetaanse boeddhisme in dit platenboek gevangen? Absoluut niet, en om dat te ontdekken is het goed een betere gids te raadplegen dan dit boek. Pieter van Kampens ”Liefde tot de leegte” bijvoorbeeld, dat -zonder ook maar één plaatje!- een christelijke visie op het boeddhisme wil geven. Hij beschrijft het Tibetaans-boeddisme als een religie die bol staat van magie en occultisme, waarbij demonen worden opgeroepen en afgoden worden aanbeden.
Voor het vleselijk oog een mooi boek dus, het plaatjesboek van Matthieu Ricard. Maar voor het geestelijk oog van een christen is het niet anders dan een kleurencatalogus van de duivel.
Titel: ”Tibet. Een hommage”
Auteur: Matthieu Ricard
Uitgeverij: Lannoo, Arnhem, 2006
ISBN 90 209 6693 6
Pagina’s: 232
Prijs: € 39,95.