Bijbelvertalen kan niet neutraal
Titel: ”Heilige tekst in onze taal. Bijbelvertalen voor Gereformeerd Nederland”
Auteur: Jaap van Dorp en Tineke Drieënhuizen (red.);
uitg. NBG, Heerenveen, 2006
ISBN 90 612 6968 7
Pagina’s: 176
Prijs: € 7,50.Er bestaat inderdaad zoiets als christelijk Bijbelvertalen, stelt dr. G. van den Brink. Het Nederlands Bijbelgenootschap (NBG) heeft een boekje uitgegeven over de problematiek rond het Bijbelvertaalwerk binnen de gereformeerde traditie.
In deze uitgave, die opgedragen is aan drs. R. A. Scholma (projectmanager van de Nieuwe Bijbelvertaling) bij diens afscheid, komen scribenten aan het woord die vanuit verschillende invalshoeken één of meer aspecten van het Bijbelvertaalwerk binnen de gereformeerde traditie belichten. Met name de Statenvertaling, de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV), de Naardense Bijbel, en -in beperkte mate- de Herziene Statenvertaling (HSV) worden besproken. Deze uitgave is geen pleidooi voor een bepaalde vertaling in het bijzonder, maar wil juist de problematiek rond het vertalen binnen een bepaalde kerkelijke stroming aan de orde stellen.
De bundel bevat voordrachten die gehouden zijn tijdens het symposium ”Bijbelvertalen voor Gereformeerd Nederland” aan de Theologische Universiteit Apeldoorn, aangevuld met een viertal andere artikelen.
Het aardige van deze uitgave is dat er een variatie aan standpunten in aan de orde komt. Enerzijds zijn er scribenten die kritisch staan ten opzichte van de NBV en de voorkeur geven aan een andere vertaling. Anderzijds komen medewerkers van de NBV aan het woord die de zaken vanuit hun standpunt belichten. Deze combinatie geeft de lezer een helder inzicht in de problematiek van het vertalen en helpt ook bepaalde vooroordelen -in welke richting dan ook- uit de weg te ruimen.
Ik zou een aantal artikelen uit deze bundel naar voren willen halen, omdat ze kenmerkend zijn voor de zaken die ik hierboven genoemd heb. Zo gaat dr. G. van den Brink in op de vraag of het mogelijk is om de Bijbel neutraal te vertalen, dat wil zeggen zonder enige theologische vooronderstellingen. Aan de hand van een aantal voorbeelden laat hij zien dat dat niet mogelijk is. Op bepaalde cruciale plaatsen in de tekst kun je tot vertalingen komen waar technisch gezien niets op aan te merken is, maar die vanuit het standpunt van bepaalde groepen lezers van de tekst onaanvaardbaar zijn. Zijn conclusie is dan ook „dat er inderdaad zoiets bestaat als christelijk Bijbelvertalen.” Geloofsmatig en theologisch maakt het wel degelijk uit hoe je vertaalt.
Daarnaast zou ik de bijdrage van dr. M. H. de Lang willen bespreken. Zij was als een van de vertalers van de Nieuwe Bijbelvertaling betrokken bij het vertalen van het Nieuwe Testament. Zij geeft een kijkje in de keuken en legt uit hoe de vertalers tot verschillende keuzes zijn gekomen voor de vertaling van het begrip gerechtigheid/rechtvaardigheid al naar gelang de eisen van de context. Zij laat zien hoe de thema’s die in de brief aan de Romeinen aan de orde gebracht worden heel anders zijn dan die in de brief aan de Galaten naar voren komen. Dit kan in een vertaling tot andere keuzes leiden. Zoals zijzelf besluit, aan het eind van een interessant en boeiend betoog: „Een moderne vertaling met vertaalkeuzen in modern hedendaags Nederlands veronderstelt niet automatisch een moderne theologie.”
Prof. dr. M. J. Paul en dr. Th. A. W. van der Louw wijden elk een afzonderlijke bijdrage aan de vertaalprincipes achter de Statenvertaling. Eerstgenoemde laat zien dat deze principes in een brede, interconfessionele vertaling als de NBV niet altijd goed tot hun recht komen. Het gaat hierbij niet zozeer om de gevolgde vertaalmethode da wel om verschillen in geloofsbeleving.
Laatstgenoemde maakt een vergelijking tussen de vertaalprincipes van de Statenvertalers en die van het Duitse duo Buber-Rosenzweig (1922-1962) en laat zien hoe de laatsten veel extremer in hun opvattingen met betrekking tot letterlijk vertalen waren dan de eersten.
Het artikel van prof. dr. P. H. R. van Houwelingen zet drie vertalingen naast elkaar: de NBV, de HSV en de Naardense Bijbel. Hij beperkt zich in zijn bespreking tot delen uit het Evangelie van Johannes.
Prof. dr. E. Talstra gaat in zijn bijdrage in op de noodzaak om in een vertaling meer rekening te houden met de taalkundige structuren van het Hebreeuws. De literaire analyse van de tekst komt vaak wel volop aan de orde, maar de taalkundige analyse wordt daarbij soms onderbelicht.
Dr. J. van Dorp bespreekt het probleem van de citaten vanuit het Oude Testament in het Nieuwe. Het vertalen daarvan is een probleem op zichzelf. In zijn bijdrage laat hij aan de hand van veel voorbeelden zien hoe de NBV met deze problematiek is omgegaan.
Het is onmogelijk om binnen het bestek van een korte recensie recht te doen aan alle bijdragen. Dit probleem kan verholpen worden door het zelf aan te schaffen. Een ieder die meer wil weten over de problematiek van het Bijbelvertalen zal veel genoegen beleven aan deze mooi verzorgde, maar bovenal interessante uitgave.