Onderscheid regering en kabinet van belang
In zijn bijdrage over het onderscheid tussen regering en kabinet (RD van 29 december) maakt mr. Sytse de Jong een denkfout, stelt P. van de Breevaart.
Het primaire doel van mijn artikeltje in het RD van 22 december was een eind te maken aan allerlei onzinnige (ik herhaal deze term nog maar eens) uitspraken als zou de Tweede Kamer de baas van het kabinet zijn. Het gevolg van die redenering moet wel zijn dat het kabinet de plicht heeft alle wensen of opdrachten van de Tweede (en uiteraard ook de Eerste) Kamer uit te voeren.Ik heb betoogd dat het parlement niet de baas is van de regering. Mr. De Jong constateert dat regering en parlement in evenwicht zijn. Ik heb in mijn bijdrage consequent het begrip ”regering” gebruikt, en dat niet zonder reden. De Jong hanteert dat begrip ook, maar bedoelt daarmee in feite het kabinet. Dat nu was juist niet mijn bedoeling. Ik heb het juist over de regering gehad als kroon en kabinet, omdat we volgens het klassieke staatsrecht die als onze overheid hebben te zien. Een ceremonieel overblijfsel van deze visie zien we terug in Prinsjesdag en in het voorlezen van de Troonrede. In de Troonrede maakt de koningin aan de volksvertegenwoordiging onder andere kenbaar welke plannen de regering heeft voor het volgende jaar.
Het is mij een raadsel hoe De Jong als kenner van het Nederlandse staatsrecht de wetgevende macht primair aan het parlement toekent. Overigens gaat hij in die stellige uitspraak voorbij aan mijn overweging dat een wetsvoorstel pas kracht van wet krijgt door publicatie in het Staatsblad. Niet de Staten-Generaal (het parlement) maken door aanneming van een al of niet geamendeerd wetsvoorstel een wet. Zelfs een initiatiefwetsvoorstel, afkomstig van een lid van de Tweede Kamer krijgt pas kracht van wet als de regering het zogeheten contraseign heeft geplaatst en de tekst in het Staatsblad is verschenen.
Staatkundig richtsnoer
In mijn wijze van zien is de constitutionele monarchie zoals die in ons land functioneert van een hogere orde dan de parlementaire democratie. De regering als instituut overstijgt daarin de trias politica van Montesquieu. Overigens is deze trias politica geen keurslijf, maar een staatkundig richtsnoer. Ik heb de ’leer’ van Montesquieu dan ook niet omhelsd als het einde van alle tegenspraak over het staatsrecht voor eens en voor altijd, maar als een startpunt voor een parlementaire democratie. Staatsrecht is geen statisch recht, maar evolueert met de tijd en de tijdgeest mee.
Inderdaad, in onze huidige parlementaire democratie is er een zekere scheiding der machten. Hoewel gedetailleerd uitgewerkte regeerakkoorden die scheiding wel flinterdun maken. Maar het is in deze tijd te simpel om aan het kabinet alleen maar de uitvoerende macht en aan de Staten-Generaal de wetgevende macht toe te kennen, met daarnaast de rechtspraak als derde macht. Het kabinet heeft inderdaad de uitvoerende, maar tegelijk ook de wetgevende macht. Het parlement heeft de medewetgevende en tegelijk de controlerende macht en de rechtspraak staat als derde macht tot op zekere hoogte onafhankelijk van de twee andere machten.
Ten slotte, ik heb het begrip ”baas” alleen gebruikt als een weergave van wat anderen hebben geschreven. Vanuit mijn overtuiging dat een regering niet alleen een regerende maar ook een dienende taak heeft, heb ik deze aanduiding in dit kader nooit gebruikt. Het lijkt me ook absoluut onjuist om in het staatsrecht te spreken over ”baas” of ”bazen”.
De auteur is docent journalistiek en politicologie aan de opleiding journalistiek en communicatie van de Christelijke Hogeschool Ede.