Rumoer rond het pact der vergetelheid
APELDOORN - De regering van premier Zapatero wil eerherstel realiseren voor de slachtoffers van de Spaanse Burgeroorlog door middel van de wet op de historische herinnering. Tegenstanders uit voornamelijk het nationalistische en het conservatieve kamp tekenen protest aan.
Het wetsvoorstel verbiedt symbolen van en verwijzingen naar het Francoregime in openbare gebouwen en vraagt overheden om pleinen en straten met namen die refereren aan het Francoregime een andere naam te geven. Ook wordt hulp ingeroepen bij het opgraven van overblijfselen van de slachtoffers uit massagraven en bij openstellen van archieven. Verder bepaalt het wetsvoorstel dat er geen politieke evenementen meer mogen plaatshebben bij de Vallei van de Gevallenen, een immens mausoleum buiten Madrid waar Franco ter aarde werd besteld.De wet op de historische herinnering heeft alles te maken met de Spaanse Burgeroorlog. Over het algemeen hadden de Spanjaarden na de dood van Franco in 1975 en het herstel van de democratie weinig zin om terug te blikken. Ze zwegen en sloten wat wel een pact der vergetelheid wordt genoemd. Ook de Spaanse Burgeroorlog van 1936-1939 viel binnen dit ”pacto del olvido”. De oorlog was van oorsprong een strijd tussen de linkse onderklasse en de rechtse bovenklasse, maar was ook een godsdienstig en ideologisch conflict waarbij andere mogendheden waren betrokken. Drie jaar duurde de strijd tussen het goedgeorganiseerde leger van generaal Franco, gesteund door Mussolini en Hitler, en de republikeinse regering, gesteund en uitgebuit door Stalin.
Spaanse historici hebben het onderwerp van de burgeroorlog altijd angstvallig gemeden, vanwege de censuur, maar beginnen zich sinds eind jaren zeventig te profileren, aldus Julian Casanova, hoogleraar contemporaine geschiedenis aan de universiteit van Zaragoza en auteur van talrijke werken over de 20e-eeuwse geschiedenis van Spanje. Pas de achterliggende jaren werd de muur van stilte en angst doorbroken die het Francobewind had opgetrokken.
Het begon pas echt na 2000, toen een jonge socioloog uit Navarra, Emilio Silva-Barrera, een onderzoek startte naar het lot van zijn opa, die in het begin van de burgeroorlog was verdwenen. Het lichaam van de grootvader werd met behulp van DNA-tests geïdentificeerd en als gevolg hiervan werden in heel Spanje afdelingen van de Stichting voor het Herstel van de Historische Herinnering opgericht.
Bovendien vormen de geschiedenis van de burgeroorlog en de dictatuur niet langer het exclusieve domein van historici. Casanova: „Mensen richten zich uit politieke en ethische motieven tot het verleden en willen weten wat er is gebeurd. Graven worden geopend om anonieme slachtoffers te identificeren. In deze nieuwe sociale dimensie van de geschiedenis speelt het persoonlijk getuigenis een hoofdrol. Maar de belangrijkste gebeurtenissen van de burgeroorlog en de dictatuur zijn natuurlijk al eerder onderzocht en vragen dienaangaande zijn beantwoord als resultaat van de enorme moeite die historici zich de afgelopen veertig jaar hebben getroost. Ze plozen alles na in archieven, verslagen en bibliotheken. Zonder deze boeken en documenten zouden we weinig weten over de bewuste periode.”
Na jaren waarin over de wreedheden van de Francodictatuur werd gezwegen, is het nu, zeventig jaar later, pas mogelijk een globaal beeld van de Spaanse holocaust creëren, zegt de Britse historicus en hispanist Paul Preston. „Je kunt gerust spreken van een Spaanse holocaust. Ik schat het aantal doden op een half miljoen tijdens en veel meer na de oorlog, toen executiepelotons honderden mensen per jaar ombrachten. Ook nu vinden archeologen nog geregeld massagraven. In Spanje is de burgeroorlog niet voorbij. Mensen zijn er mentaal enorm mee bezig. Dat komt doordat er onder Franco een taboe heerste over de burgeroorlog. Hij heeft de mensen decennialang geterroriseerd en monddood gemaakt. Dat alles heeft geleid tot een eenzijdige visie op de geschiedenis.”
De aandacht van de media voor opgravingen leidt ertoe dat men zich in het rechtse kamp beslist ongemakkelijk begint te voelen. Zij staan aan de kant van de overwinnaars van weleer en nu lijkt het erop dat de verslagenen -jarenlang het uitschot van de maatschappij genoemd- dreigen te worden gerehabiliteerd. Het einde van het verbale gevecht over de burgeroorlog is niet in zicht, aldus Preston. „Maar het is een proces waar Spanje doorheen moet. Na jaren van dictatuur willen de mensen die geleden hebben, het hunne kunnen zeggen, terwijl degenen die profiteerden van de dictatuur dat niet willen horen.”
Zie ook pag. 17: ”De koning die Spanje veranderde”.