Hoogleraar kritiseert doopsgezind bestuur
Het bestuur van de Doopsgezinde Broederschap lijdt aan een vorm van ”no-na”, nostalgisch nationalisme, zoals je dat ook vond bij Pim Fortuyn. Dat zegt dr. S. Voolstra, hoogleraar aan het Doopsgezind Seminarium, in een interview met het Algemeen Doopsgezind Weekblad.
In het interview uit de hoogleraar kritiek op het huidige bestuur, dat twee jaar geleden aantrad om een „nieuw denken, geloven en doen” in dopers Nederland te bewerkstelligen. Een eind 2000 gepresenteerd ambitieus pakket maatregelen moest ervoor zorgen dat het dramatische ledenverlies werd gestopt, dat vergrijzing werd tegengegaan en dat doopsgezinde gemeenten nieuwe aantrekkingskracht zouden krijgen.
„Wat er op dit ogenblik als vernieuwing wordt verkondigd, is niets anders dan restauratie van een tot niets verplichtend, individualistisch doopsgezind-zijn, dat een beroep doet op sentiment”, zegt Voolstra. Hij noemt dat nostalgisch nationalisme.
Het individuele karakter van het doopsgezinde geloof is volgens Voolstra een gevolg van de 19e eeuw, toen velen zich wilden distantiëren van de Rooms-Katholieke Kerk met haar hiërarchie en van het opkomend calvinisme, dat zich politiek wilde vertalen. Maar nu gaat het niet meer om vrijheid tegenover dogmatische dwang maar om het christelijk getuigenis in een seculiere samenleving. Daarvoor is naar de mening van Voolstra omheining nodig in de vorm van een gemeenschappelijke belijdenis.
Geloof neemt volgens hem structurele vormen aan. In de plaatselijke gemeente wordt het geloof beleden en bezongen. Zonder gemeente is er geen geloof, zonder Bijbel trouwens ook niet. In de hang naar spiritualiteit in deze tijd bestaat het gevaar dat het geloof zich losmaakt van waar de Bijbel het over heeft, zegt Voolstra. „De Bijbel is het kader waarbinnen ons geloof zich voltrekt.”
De Doopsgezinde Broederschap werd in 1811 opgericht als overkoepelend orgaan voor de afzonderlijke doopsgezinde gemeenten. Op dit moment telt de broederschap ongeveer 130 gemeenten.