”Werken aan winst” kan leiden tot extra kosten
De Eerste Kamer nam op 28 november het wetsvoorstel ”Werken aan winst” aan. Dat houdt in dat het voorstel per 1 januari van kracht wordt. Wat betekent dit voor de Nederlandse ondernemers?
Voor ondernemers die hun bedrijf exploiteren door middel van een BV of een andere vennootschap, levert de nieuwe wet een flink tariefsvoordeel op. Het normale tarief van de vennootschapsbelasting (de belasting over de winst van BV’s en dergelijke) gaat immers flink omlaag, van 29,6 procent naar 25,5 procent. Het opstaptarief, het tarief voor de eerste 25.000 euro aan winst, gaat zelfs naar 20 procent. De winsten tussen de 25.000 en de 60.000 euro worden belast tegen 23,5 procent.Voor ondernemers met een eenmanszaak of een firma -die over hun winsten geen vennootschapsbelasting, maar inkomstenbelasting betalen- blijft het tarief (nagenoeg) gelijk. Voor hen wordt een mkb-winstvrijstelling ingevoerd van 10 procent. Over 10 procent van hun winst zijn zij geen inkomstenbelasting verschuldigd.
Een tariefsverlaging vanaf 2007 betekent overigens dat het voor bedrijven voordelig kan zijn om bepaalde kosten -zo mogelijk- dit jaar nog tegen een relatief hoog tarief in aftrek te brengen of belastbare baten uit te stellen.
Nu moet de tariefsverlaging natuurlijk wel ergens van worden betaald. Bedrijven kunnen bijvoorbeeld hun verliezen volgens de nieuwe wet nog maar maximaal negen jaar lang verrekenen met latere winsten; dit geldt voor zowel de inkomsten- als de vennootschapsbelasting. Het zorgvuldig berekenen van de jaarwinst wordt door deze maatregelen van groter belang dan tot nu toe.
Verder worden onder meer bouwbedrijven getroffen, omdat zij fiscaal eerder winst moeten verantwoorden op lopende projecten. Dit kan in 2007 leiden tot een (in beginsel eenmalig) fors hogere belastinglast.
Een andere ingrijpende maatregel betreft de beperking van de afschrijving op onroerend goed. Bedrijven schrijven op dit moment af op bedrijfspanden die zij bezitten. Dit betekent dat zij ieder jaar een bepaald bedrag van de aankoopprijs van het pand ten laste van hun winst brengen gedurende de periode dat het pand wordt gebruikt. Als het bedrijf verwacht dat het pand circa veertig jaar meegaat, dan wordt 2,5 procent van het verschil tussen de aankoopprijs van het pand en de verwachte resterende waarde van het pand (voornamelijk de waarde van de grond) als kosten opgenomen. De laatste tijd lagen de -in de ogen van de fiscus te hoge- afschrijvingen op onroerend goed al geregeld onder vuur.
De maatregel die nu wordt aangekondigd, is tweeledig. Bedrijven die bedrijfspanden in eigen gebruik hebben, kunnen vanaf 1 januari hun pand niet verder afschrijven dan tot 50 procent van de WOZ-waarde.
Bedrijven die onroerend goed verhuren aan derden worden nog verder in hun afschrijvingsmogelijkheden beperkt, ze kunnen dit onroerend goed zelfs niet verder afschrijven dan tot 100 procent van de WOZ-waarde.
Het kan verstandig zijn om ervoor te kiezen het afschrijvingspercentage te beperken en in plaats daarvan een zogenoemde fiscale voorziening voor groot onderhoud te vormen. Dit betekent in feite dat een bedrijf gaat sparen voor toekomstig onderhoud en wellicht zelfs ook nog voor de vervanging van (onderdelen van) het pand. De jaarlijks gespaarde bedragen zijn dan aftrekbaar van de fiscale winst, mits deze bedragen niet in de afschrijving zijn begrepen.
De minister lijkt in antwoord op vragen van de Eerste Kamer te suggereren dat er relatief ruime mogelijkheden zijn, maar erg helder is dit nog niet.
Ook de afschrijving op bedrijfsmiddelen (zoals in het bedrijf gebruikte auto’s, machines en computers) wordt beperkt. Deze bedrijfsmiddelen moeten in het vervolg in minimaal vijf jaar worden afgeschreven. Dit kan voor bedrijven die computers en auto’s tot op heden in bijvoorbeeld drie jaar afschreven, leiden tot minder aftrekbare kosten.
Als de computers overigens na drie jaar voor het bedrijf geen waarde meer hebben en voor de schrootwaarde van de hand worden gedaan, kan het bedrijf eventueel nog wel een verlies nemen.
Alle beperkingen in de afschrijvingen kunnen leiden tot extra administratieve lasten bij bedrijven. Het is mogelijk dat bedrijven vanaf 1 januari voor hun fiscale aangifte andere afschrijvingen moeten gaan hanteren dan in hun commerciële jaarrekening, die zij moeten publiceren bij de Kamer van Koophandel.
Een andere optie is om -als de accountant dit goed vindt- de commerciële jaarrekening aan te passen aan de fiscale aangifte. Tot op heden was dit meestal niet zo.
Volgens de minister valt de lastenverzwaring wel mee. Zo gaan bedrijfsmiddelen volgens hem toch meestal vijf jaar mee. Of hij dit daadwerkelijk onderzocht heeft, blijft echter vaag, en bovendien, als dit zo is, dan is de maatregel die de afschrijvingen op bedrijfsmiddelen beperkt helemaal niet nodig.
De conclusie is dat bedrijven in het algemeen wel op de nieuwe fiscale maatregelen vooruitgaan door de tariefsverlaging, maar dat een deel van de bedrijven geconfronteerd wordt met minder mogelijkheden om verliezen of kosten in aftrek te brengen.
De auteur is werkzaam bij PricewaterhouseCoopers Belastingadviseurs NV.